Onderstaand werkstuk heb ik geschreven naar aanleiding van een collegereeks over Henri Bergson als onderdeel van de leergang Wijsbegeerte en Spiritualiteit aan de Vrije Universiteit. Interessant om te lezen tot welke conclusies ik toen kwam.
Het denken over de tijd is niet zonder valkuilen. Wie er zich aan waagt loopt de kans ergens vast te lopen. Natuurwetenschappers, filosofen en kunstenaars hebben zich vele malen verdiept in het fenomeen tijd. In de laatste zin zit gelijk al een adder onder het gras. Is tijd een fenomeen, een verschijnsel zoals andere fenomenen? Natuurwetenschappelijk kun je zeggen dat het een fenomeen is dat zich laat onderzoeken, immers tijd kan worden gemeten. Aan het bewegen van de klok zouden we immers het verstrijken van de tijd kunnen waarnemen.
Niet de tijd zelf, maar zoals het bestaan van de wind is af te leiden door de zichtbare beweging die hij veroorzaakt in bijvoorbeeld een boom of een vlag, is het bestaan van de tijd te herleiden door te kijken naar een klok. De tijd is kwantificeerbaar, op te delen in dagen, uren, minuten en seconden et cetera. In de moderne fysica is de tijd ook nog eens onlosmakelijk verbonden met ruimte. Men spreekt, in navolging van Einstein, van ruimtetijd als het medium waarbinnen gebeurtenissen zich afspelen. Tussen de gebeurtenissen is er een causaal en temporeel verband. Een voorwerp verplaatst zich van positie A naar positie B (ruimte) doordat er een kracht op wordt uitgeoefend (oorzaak) en dit gebeurt in een tijdsspanne tussen moment 1, begin van de beweging, en moment 2, het einde ervan.
Deze
kwantificeerbare, in stukjes, eenheden, opgedeelde tijd is wat Bergon de
klokkentijd of fysische tijd noemt. Hij onderscheidt deze van de werkelijke
tijd, de durée réelle Deze is niet meetbaar of
kwantificeerbaar zoals de klokkentijd. De durée is in
tegenstelling tot de klokkentijd niet gesegmenteerd, gefragmenteerd en
homogeen, maar vloeiend, stromend en heterogeen.
Daarnaast
plaatst Bergson de durée ook tegenover ruimte, het terrein van
de causaliteit. De klokkentijd is als een film waar, door het met hoge snelheid
projecteren van opeenvolgende plaatjes, de illusie van beweging ontstaat.
De durée is ononderbroken en continu. We kunnen een glimp
ervan opvangen in momenten dat ‘de tijd stil lijkt te staan’. Deze ervaring is
on-middelijk. Gebeurtenissen lopen in elkaar over en het ene moment laat een
spoor achter in het andere.
Dat het volgens Bergson mogelijk is om de durée onmiddellijk te ervaren lijkt tegenover Kants idee van een niet ervaarbare werkelijkheid te staan. Kant scheidde de empirische werkelijkheid, de wereld der verschijnselen (het Ding für sich), van de werkelijkheid zoals die is (het Ding an sich). De wereld van de verschijnselen, zoals die zich aan ons voordoet via onze zintuigen is niet de wereld van de dingen zoals ze zijn. Daarin lijkt Bergson het eens te zijn met Kant in zijn poging om de grenzen van het verstand af te bakenen en het los te koppelen van de metafysica.
Ook Schopenhauer maakte een dergelijk onderscheid maar bracht hier weer zijn eigen nuance in aan. Hij stelde Kants Ding an sich gelijk aan met wat hij de Wil noemde, maar in tegenstelling tot Kant was het ervaren van de Wil wel mogelijk door ascese. Bergson stelde ook dat het waarnemen van de durée een andere vorm van waarnemen vereist. Het stromende van Bergsons durée heeft ook iets weg van Heraclitus’ uitspraak dat alles stroomt (Panta Rhei). De werkelijkheid heeft een stromend karakter.
Dit was niet het geval voor Parmenides. Die concludeerde dat er geen beweging, verandering bestond, dat dit slechts illusoir was. De werkelijkheid is één, onveranderlijk en eeuwig. Parmenides vond dat denken over niets onzinnig was. Ga ervan uit dat een voorwerp wordt verplaatst, dan wil dat zeggen dat op de plaats waar het voorwerp eerst lag nu niets is. Dat kan dus niet en dus was er geen verplaatsing. Ook groei en verval zijn in zijn ogen een illusie, dus moet alles wat is ook eeuwig zijn en dus statisch. Bergson verzet zich tegen een statisch karakter van de werkelijkheid. De durée is dynamisch, juist de fysische tijd wordt gekenmerkt door staticiteit, doordat hij wordt vastgelegd in brokken. De laatste duurt dus ook niet, er zit geen stuwing in.
Het waarnemen van de durée is volgens Bergson een zaak van de intuïtie. Het verstandelijk denken is, behept als zij is met de restricties van causaliteit, niet in staat om de werkelijke tijd te zien. Het verstandelijke ziet slechts de schim van de durée, in de vorm van de ruimte waarin sprake is van causaliteit. Daarentegen is de intuïtie in tegenstelling tot verstandelijkheid onmiddellijk bewustzijn. Zij is niet gescheiden van wat wordt waargenomen. Een voorbeeld:
Op
een mooie zomerse dag zat ik eens op mijn balkon. Mijn aandacht werd getrokken
naar een zweefvlieg die rond de bloeiende plant naast mij een klein ballet
uitvoerde. Het kleine diertje hing soms volmaakt stil bij een bloem om
vervolgens weer naar een volgende te schieten. Het beestje leek volledig op te
gaan in zijn bezigheden. Terwijl ik keek beeldde ik mij in hoe het moest zijn
als ik die zweefvlieg zou zijn. Even voelde ik mij een met het hele moment, de
zon, die plant en die zweefvlieg.
(Ik
vraag mij af, kan er ook een negatief ervaren van de durée zijn. Iemand die
zich verveelt ervaart hoe de tijd voorbij kruipt. Een creatieve caissière
bracht het eens zo onder woorden toen zij op een kassabon schreef: ‘De tijd
gaat traag. Nee; de tijd staakt en wordt nog doorbetaald ook.’ Een ander
voorbeeld: Ik heb eens een milde paniekaanval gehad in de Schipholtunnel. Er
was file en het verkeer kroop tergend traag door de tunnelbuis. Misschien heeft
het alles bij elkaar nog geen tien minuten geduurd, maar er leek geen einde aan
te komen. Wellicht is hier echter geen sprake van het ervaren van de durée,
maar van een oneindig gefragmenteerde, in minuscule eenheden opgesplitste
tijd.)
Volgen Bergson ziet het verstand in het alledaagse de zaken door de bril van de homogene tijd en ruimte. Dit heeft vooral praktische redenen. Bergson is daar ook niet op tegen. Ik vraag mij ook af of Bergson zich zou kunnen vinden in ideeën die door George Lucas in zijn Star Wars-films. In een scene waarin Luke Skywalker een aanval doet op de Death Star van Darth Vader hoor hij ineens de stem van zijn overleden mentor Obi-wan Kenobi. Deze vertelt hem op zijn intuïtie te vertrouwen. In de satirische film Thumb Wars zegt diezelfde stem tegen Skywalker: ‘Use the instrument panel, that’s what it’s for!’ Bergson zou in het laatste geval hier in mee kunnen gaan. Bij het besturen van een ruimteschip is het gebruik van het verstand nuttiger, praktischer.
Waar Bergson echter geen heil in ziet is het hanteren van fysische wetmatigheden in de geesteswetenschappen. Hij distantieert zich van het psychofysisch parallellisme, dat zegt dat wat er buiten ons gebeurt parallel loopt met wat er in ons hoofd gebeurt. Als voorbeeld noemt Bergson een lamp. Die schijnt met een zekere, meetbare, helderheid. Maar waar voor de een een lamp van 60 watt zeer fel aandoet, ervaart een ander geen enkel ongemak. Het intuïtieve denken is de meest exacte wijze van denken.
Dat
sluit het verstand niet uit, maar het is ingebed in een ruimere manier van
denken, zoals hieronder staat getekend. De gehele cirkel is het denken, het
verstand de kleine zwarte cirkel.
Het verstand verschaft dus de beperkte mogelijkheden om dingen te benoemen en te omschrijven zonder daadwerkelijk tot de kern ervan te komen. Daarvoor wordt meestal de analytische methode gebruikt die het te bestuderen object opdeelt in steeds kleinere eenheden. Daarbij zal echter het zicht op het ‘grotere geheel’ verloren gaan. De dingen kunnen pas werkelijk gekend worden door direct mee in contact te komen, door je erin te nestelen. Dit zodanig openstellen voor het te bestuderen object dat je er als het ware mee samenvalt is wat Bergson sympathie noemt.
In
zijn latere werk legt Bergson uit dat de durée niet alleen maar in het
innerlijk terug is te vinden. De durée is ook kenmerkend voor de fysische
processen. Dat betekende dus een breuk met het mechanistische en
deterministische wereldbeeld dat kenmerkend was voor de wetenschap van de
negentiende eeuw. Nogmaals, ook de psychische en biologische processen werden
deterministisch ingekleurd. Voor de mens betekende dat dat er slechts de
illusie van een vrije wil zou bestaan. Alles ligt immers al vast.
Deze
gedetermineerdheid (zij het niet zo materialistisch) zien we ook bij
Schopenhauer, die de mens als een speelbal van de Wil zag, en bij Nietzsche en
Freud terug. De laatse zag de mens als voortgedreven door de lusten en driften
van het onbewuste Id. Bergson zegt dat determinisme ons zielenleven tekort
doet. Het is op aannames gebaseerd en wijst iedere vorm van spontaniteit en
creativiteit af. We moeten alles zien in het licht van de durée (sub
specie durationis). Dit biedt de mogelijkheid tot werkelijk vrij handelen.
Deze
vrijheid moeten we dan ook niet zien als een mogelijkheid tot het maken van
keuzes. Wie de vrijheid daartoe beperkt denkt nog in termen van kwantiteit en
meetbaarheid. In dat geval is keuzevrijheid niet meer dan kiezen uit het beste
argument, iets wat bij voorbaat al vast ligt.
Ook
de zelfbepaling ziet Bergson niet als een voorbeeld van de ware vrijheid. Veel
motivaties hebben betrekking op het verstandelijke, kwantificeerbare, en hebben
dus niets met vrijheid vandoen. Daarnaast vallen voor Bergson verstand en
bewustzijn niet samen. Het verstand is gebonden aan de materie in de neurale
structuren van het brein en is dus stoffelijk. De verbinding tussen het
geestelijke en het verstand wordt gevormd door het geheugen.
Je kunt het geheugen zien als een kegel, waarvan de top in een
blok schuift. Het blok is de materie, de neurologische structuur van de
hersenen. Waar de kegel samenvalt met het blok bevindt zich het verstand. Dit
is door deze locatie onderworpen aan de wetten van de materie en de
causaliteit. Dit is de plaats ook van wat Bergson het ‘oppervlakkige ik’ noemt
of ‘moi superficiel.’ In de brede basis van de kegel lokaliseert Bergson
het ‘moi profond,’ ‘het diepe ik,’ zetelend in de in de intuïtie. De
verbinding is de herinnering.
Het verstand is het gereedschap dat de geest in staat stelt te
handelen en te reageren op de omgeving. Hieraan ligt, wat Bergson het cerebrale
geheugen noemt, ten grondslag. Waar dit door bijvoorbeeld een neurologische
aandoening wordt uitgeschakeld is de persoon in kwestie de grip op de omgeving
kwijt en handelingsonbekwaam geworden. Hoger, of eigenlijk dieper in de kegel
bevindt zich het mentale geheugen, waarin, in tegenstelling tot het cerebrale
geheugen, dingen wel permanent worden bewaard.
Doordat alle herinneringen nooit verloren gaan, wat Bergson survivance
du passé noemt is, de geest eeuwig. Uiteindelijk ziet Bergson zelfs de
mogelijkheid dat op het niveau van het intuïtieve de diverse bewustzijnskegels
elkaar raken en osmotisch overvloeien in elkaar. Zo zou er een verklaring
kunnen worden gegeven voor zaken als telepathie en andere vormen van
buitenzintuiglijke waarneming en reïncarnatie.
Bergson
is er zich van bewust dat ook hij, net als Descartes een vorm van dualisme
aanhangt. Deze is echter totaal anders van aard. Het dualisme van Descartes is
vooral een scherpe scheiding tussen lichaam en geest, waarbij de geest vooral
het verstand was. Descartes wist niet precies hoe deze twee met elkaar in
contact stonden en postuleerde daarvoor het idee dat dit contact via de
pijnappelklier verliep. Dit roept nogal wat problemen op.
Zo zou je kunnen argumenteren dat de geest dan als een soort homunculus in het lichaam zetelt en dus via de zintuigen contact houdt met de wereld. (De Amerikaanse filosoof Dan Dennett noemt een dergelijke voorstelling van zaken een ‘cartesiaans theater.’) Je zou dan jezelf weer kunnen afvragen wie of wat er dan in de geest weer waarneemt en zo ad infinitum door kunnen redeneren. Je krijgt dan een soort Droste-effect. Voor Bergson ligt de fout in het denken van Descartes vooral in diens opvatting dat de geest en het verstand een en hetzelfde is. Het verstandelijke denken is stoffelijk, kwantitatief, terwijl op het niveau van de intuïtie het denken geestelijk en kwalitatief is. Bergson zegt dat de ware kennis niet in het verstand zit.
De
durée heeft niet slechts met de geest te maken, maar met de hele fysische
werkelijkheid. In alle processen, fysisch, scheikundig, organisch en psychisch,
is deze aanwezig. Zo ook in de evolutie van het leven. In zijn ‘On the
Origin of Species’ verklaart Charles Darwin hoe het leven in een
voortdurende strijd is verwikkeld. Daarbij zijn het steeds de sterkste, slimste
of best aangepaste soorten die het in deze ‘Survival of the Fittest’ overleven
en in staat zijn zich voort te planten. Door het proces van natuurlijke
selectie zullen de zwakkere exemplaren van een soort uiteindelijk het
moeten afleggen tegen de sterkere. Het hele evolutieproces is volledig
materialistisch en mechanistisch en volstrekt a-teleologisch.
Dit hele idee wordt ook tegenwoordig nog met verve verdedigd door wetenschappers als Richard Dawkins. Hij ziet zelfs alle levende wezens als niet meer dan voertuigen van zelfzuchtige genen, zoals hij ook vertelt in zijn boek ‘The selfish Gene.’ Bergson erkent wel dat er een zo iets als natuurlijke selectie plaatsvindt, maar zegt daarbij dat dit plaats vindt op het niveau van de klokkentijd, van het kwantificeerbare. Achter het evolutieproces staat wat hij noemt de elan vital. Door deze stuwende kracht is er een voortdurend scheppingsproces gaande. In en buiten de mens is er sprake van een poussée interne, een innerlijke drang of stuwing die zorgt voor een voortdurende vernieuwing. In principe is zelfs het hele universum fundamenteel durée, waardoor het zich telkens vernieuwt.
Conclusie
Het
denken van Bergson was tot aan de tweede wereldoorlog zeer actueel, maar heeft
daarna plaats moeten maken voor andere stromingen binnen de filosofie, zoals de
fenomenologie en het existentialisme. Blijkbaar was er na de verschrikkingen
van de oorlog weinig ruimte voor het optimisme van Bergson. Ook de successen
van de wetenschap en de technologie zullen daar voor een groot deel debet aan
zijn geweest.
Met
de Hubble ruimtetelescoop hebben we nu zicht op een heelal dat oneindig veel
groter (en ouder) blijkt te zijn dan we ooit hadden kunnen vermoeden. De mens
lijkt daarin niet meer dan een onbetekenende voetnoot te zijn. Dit idee is voor
velen een ontmoedigend perspectief. Toch lijkt het erop dat er juist nu ruimte
zijn voor een heropleving van het denken van Bergson. Het bewustzijn blijkt
volgens mensen als Pim van Lommel niet geheel afhankelijk te zijn van een
neurologische en dus materiële basis, iets wat Bergson ook al opperde.
Ook
de toegenomen belangstelling voor intelligent design doet
vermoeden dat er met het leven wel eens iets meer aan de hand kan zijn. De
mogelijkheid dat de werkelijkheid niet ophoudt bij wat meetbaar is, is weer
bespreekbaar, ook al zijn er mensen als Dawkins, die menen dit met al hun
mogelijkheden te moeten bestrijden. In deze tijd waarin velen uitgekeken zijn
op puur materialistische verklaringen kan Bergson weer een rol spelen.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten