woensdag 5 juni 2024

Spinoza, Remonstranten en Collegianten

Ach, waren alle menschen wijs en wilden daarbij wel,

de aerd waer haer een Paradijs! Nu isse meest een hel.

D.R. van Camphuysen

(Te lezen op het Spinozahuis in Rijnsburg)



Onderstaand paper heb ik geschreven als eindopdracht van het vak Remonstrantica (docent: Peter Nissen) aan het Remonstrants Seminarium.

-         Inleiding

Rijnsburg staat nu vooral bekend om de bloembollen, bloemenveilig Flora Holland en het bloemencorso. In het naburige Katwijk heeft dit ertoe geleid dat de Rijnsburgse buren de bijnaam ‘uien’ kregen. De geschiedenis van het dorp aan de Vliet is echter nauw verbonden met de collegianten, een vroege vrijzinnige stroming. Een tijdje heeft Rijnsburg ook nog de beroemde filosoof Benedictus Spinoza tot haar inwoners mogen rekenen. Het door hem bewoonde huisje, waar hij onder meer de basis legde voor zijn hoofdwerk de Ethica en de kost verdiende met het slijpen van lenzen, staat er nog. Dit Spinozahuis, thans ingeklemd tussen nieuwbouw, is ook nog steeds te bezichtigen. Spinoza had contacten met de collegianten en het is interessant om te kijken hoe Spinoza en in bredere zin, de ideeën van de Verlichting van invloed waren op de collegianten en hun gedachtengoed.

In de zeventiende eeuw was Rijnsburg een plaats waar vrijzinnigen, vrijdenkers en andere dissenters een verdraagzame omgeving vonden. Behalve de Collegiantenstraat is er nu in Rijnsburg niet veel meer terug te vinden van de collegianten. Het Groote Huis waar zij hun colleges hielden werd in de eerste helft van de negentiende eeuw gesloopt. Maar hun geschiedenis, ontwikkeling, met name van hun ideeën en gedachtengoed, geven een goed beeld van de stormachtige ontwikkelingen die in bredere zin ook van invloed waren op het westerse wereldbeeld als geheel en de plaats van de mens daarin.

In dit paper zal ik trachten een beschrijving te geven van de Rijnsburger collegianten en hun achtergrond en geschiedenis, met name waar de remonstranten een rol speelden in aanloop naar, en binnen deze beweging, en hoe deze werd beoordeeld en ontvangen door de remonstranten. Daarnaast zal ik een beeld schetsen van de toenemende invloed van de ideeën van de Verlichting binnen de collegianten, en het uitdragen hiervan door de collegianten. Ook de rol van Spinoza zal daarbij aan bod komen. Ten slotte wil ik de vraag beantwoorden waar het gedachtegoed van de collegianten sporen heeft achtergelaten.

-         Oorsprong

De oorsprong van de Rijnsburger collegianten is terug te voeren tot de Synode van Dordt en de gevolgen daarvan, maar de - spirituele - wortels gaan verder terug in het verleden en er zijn meerdere lijnen aan te wijzen die leiden naar de collegianten en hun gedachtegoed. Wat betreft dat laatste is het lastig dit onder een noemer samen te brengen. In zijn inleiding van het boek ‘De Rijnsburger Collegianten’ van Van der Slee stelt Zilverberg al dat onder de collegianten zich mystici, pacifisten, rationalisten, chiliasten, cartesianen, spinozisten en socinianen bevonden. (Zilverberg 1989) In dit hoofdstuk bespreek ik achtereenvolgens de voorlopers, het remonstrantse begin en de vorming van de eerste colleges.

o   Voorlopers

De voorlopers van de collegianten zijn te vinden in de godsdienstige beroeringen die volgden op de Reformatie. De zestiende en vroege zeventiende eeuw was een periode van gisting waarin verschillende stromingen en bewegingen ontstonden, maar ook deze hebben hun voorlopers. Deze kunnen wat betreft de collegianten gezocht worden binnen ontwikkelingen in de Nederlanden en zijn terug te traceren tot de veertiende eeuw, waarvan het collegiantisme een late uitloper is en waarin vele van deze lijnen samenkomen. Wat betreft de Nederlandse inbedding is een van de voorlopers de Moderne Devotie (Broeders des gemenen levens) die, zoals Peter Nissen in zijn collegereeks aantoont, ook een van de wortels is van de Remonstranten. De Broeders des gemenen levens brachten leken en clerici bijeen in een leven in eenvoud en devotie. (Fix 1991)

Een andere invloedrijke stroming is het Bijbels humanisme van Erasmus. Ook deze is deels beïnvloed door de Moderne Devotie met zijn nadruk op een hervorming van de kerk gebaseerd op de principes van eenvoud en verdraagzaamheid. De sacramentalisten borduurden hierop voort en verwierpen de doctrine van de transsubstantiatie als on-Bijbels en zetten in op een meer individuele vroomheid, eenvoud en een bagatelliseren van religieus ceremonieel. De verdraagzaamheid, eenvoud en vroomheid van deze stromingen zouden later hun weg vinden naar de Collegianten

Naast deze inheemse stromingen ondergingen de Nederlanden ook de invloed van de Reformatie zowel in zijn radicale als minder radicale varianten. Het lutheranisme kreeg weinig voet aan de grond, het calvinisme later des te meer. De laatste is ook een betrekkelijke laatkomer. Belangrijk is aan te geven dat veel van deze nieuwkomers minder tolerant waren dan de eerdergenoemde, zoals het Bijbels humanisme. Aanvankelijk waren het vooral de radicale bewegingen die hier veel invloed kregen, zoals de anabaptisten, de socinianen en de spiritualisten.

De anabaptisten wilden terug naar de eenvoud en geestelijke zuiverheid van de tijd van de apostelen. Zij verwierpen de kinderdoop. Het anabaptisme kende een militante aanloop met chiliastische en millenniaristische tendensen die niet zelden leidden tot gewelddadige pogingen het Godsrijk op aarde te vestigen. Na het debacle van Munster streefden de anabaptisten onder invloed van Menno Simons een strikt pacifisme na. Voor de komst van de calvinisten waren deze Menisten of Mennonieten de meest verbreide groep in de Nederlanden.

De socinianen, vernoemd naar Faustus en Laelius Socinus (Sozzini), verwierpen de leer van de Drie-eenheid en de goddelijkheid van Christus. Socinianen werden zowel door de Katholieke als de Protestantse overheden met argusogen bekeken en vonden tijdelijk een veilig heenkomen in Polen. Met de komst van de Contrareformatie ontvluchtten de Socinianen en masse Polen waarna ze in het relatief tolerante Nederland terechtkwamen.

De spiritualisten verwierpen de meeste kerkelijke instituties, sacramenten en rituelen. Zij benadrukten dat de gelovigen zelf direct door inspiratie van de Heilige Geest met God in contact konden komen. De weg tot God leidde allereerst naar binnen, naar het innerlijke licht. Dit zou de gelovige volmaakte religieuze kennis verschaffen en maakte een uiterlijke kerk overbodig. De ideeën van de belangrijkste voormannen van de spiritualisten, Schwenckfeld en Franck, werden onder meer door Dirk Volckertsz. Coornhert gepromoot. (Fix 1991)

o   Remonstrants begin

Het begin van de collegianten ligt niet in Rijnsburg, maar een paar kilometer verderop in Warmond, bij Leiden. Op 14 januari 1619 had Johannes Bogerman de remonstrantse predikanten uit de vergadering van de Dordtse synode gezet. Tijdens de provinciale synode in Delft - in aanloop tot de nationale synode in Dordrecht - was inmiddels de predikant van de kerk in Warmond, Christiaan Sopingius, net als de andere remonstrantse predikanten, geschorst. Wanneer Sopingius zich niet zou afkeren van de remonstranten zou hij definitief uit zijn ambt worden ontzet. Dit gebeurde ook toen Sopingius in juli 2019 tijdens zijn verschijnen voor de Zuid-Hollandse synode te Leiden weigerde zijn handtekening onder de regels van Dordt te zetten. (Slee 1980)

Vanaf Sopingius’ schorsing moest de Warmondse gemeente het zonder predikant stellen. De classis stelde een contraremonstrant aan als predikant. De gemeente in Warmond weigerde deze. De remonstranten was verboden eigen diensten te houden. Na een clandestiene dienst van Leidse remonstranten in een boomgaard werd uiteindelijk duidelijk dat er met de autoriteiten niet te spotten viel. Bij herhaling zou de dienst door hen zeker verstoord worden. In Warmond werd een beroep gedaan op de voormalige ouderling Gijsbert van der Kodde. Van der Kodde stelde voor de diensten voort te zetten zonder predikant: om te bidden, de Schrift te lezen, maar ook vrije religieuze discussies te houden. De bijeenkomsten vonden plaats op geheime locaties, iedere eerste zondagavond na nieuwe maan. De bijeenkomsten kregen uiteindelijk de naam ‘colleges,’ een naam die sinds de zestiende eeuw de informele bijeenkomsten van protestanten hadden gekregen. Het doel van deze colleges was het samen lezen uit de Bijbel en religieus onderricht. (Fix 1991)

o   Scheidende wegen voor remonstranten en collegianten

Nadat de Remonstrantse Broederschap zich had gevormd wilde deze de gemeente in Warmond weer binnen de gelederen krijgen. De Broederschap benoemde dominee Hendrik van Holten als nieuwe predikant. Van Holtens aanstelling duurde maar kort omdat Van der Kodde inmiddels ervan overtuigd was dat een gemeenschap waarbij alle gelovigen recht van spreken hadden dichter bij de apostolische praktijk lag. Overigens stond niet iedereen achter van Van der Koddes houding jegens de nieuwe en weer snel vertrokken predikant. Al snel benoemde de Broederschap dominee Wouter Cornelisz. van Waarder tot herder van de verdeelde gemeente. Van Waarders diensten hadden enig succes want trokken ook enigen van de collegiantengezinden. Van der Kodde bleef echter weg uit de diensten waarin alleen de dominee mocht spreken. Zo verdiepte de kloof tussen de remonstranten en collegianten. Van Waarder slaagde er niet in om de beide groepen nader tot elkaar te brengen. Zijn opvolger Paschier de Fijne deed nog wel pogingen tot verzoening door compromissen te sluiten. Diensten waarin iedereen het woord kon doen zoals de Geest hen ingaf zouden dan naast de traditionele diensten worden gehouden. Van der Kodde en zijn aanhang wilden daarvan niets weten en een scheuring was onvermijdelijk. Om onder De Fijnes lijmpogingen vandaan te komen verhuisden Van der Kodde en zijn collegianten naar het wat verderop gelegen Rijnsburg. (Fix 1991)

o   Uitbreiding en groei

Na1640 begon de beweging ook buiten Rijsburg te groeien en ontstond er op diverse plaatsen colleges, zoals in Rotterdam en Haarlem en andere grote en kleine steden. De remonstrantse invloed bleef aanvankelijk groot, zowel in ledental als in gedachtengoed. Maar de collegianten trokken al snel mensen uit andere, radicalere, kringen zodat chiliasme, spiritualisme en rationalisme zich vermengden met het arminianisme. De collegianten hadden met name grote aantrekkingskracht op doopsgezinden zodat bijvoorbeeld in Haarlem een zeer aanzienlijk deel van de collegianten uit doopsgezinden bestond. (Fix 1991) Conservatieve groepen binnen de doopsgezinden zoals ‘De Blok’ waren fel tegen deelname van leden uit de eigen gelederen aan de vrijspreekcollege’s. Wie dat deed hoefde geen uitnodiging voor het Heilig Avondmaal meer te verwachten. De Waterlanders stonden beduidend positiever tegenover de collegianten. (Verheus 1993)

-          Praktijk

Na zijn vertrek naar Rijnsburg ging Van der Kodde ook dopen en het Avondmaal vieren. De doop werd gedaan door onderdompeling en stond open voor iedereen, ongeacht van welke kerk men lid was. Gedoopt worden betekende ook niet dat de dopeling lid werd van een kerk en hield ook geen veroordeling in van de kinderdoop. Het werd meer gezien als een toetreden tot de algemene christenheid. Een centraal element in de colleges was de vrije profetie. Net als in de doorsnee protestantse dienst werd er gezongen en was er een Bijbellezing. Ieder was echter vrij om deze te interpreteren ‘zoals de Geest die ingaf.’ Niemand werd uitgesloten daarvan. Om enige orde te bewaren werd het spreken later per toerbeurt geregeld, wat niet tot een aantasting van het recht tot spreken leidde.

o   De Groote Vergadering

Nadat op vele plaatsen Colleges waren opgericht kwamen Collegianten tweemaal per jaar bij elkaar in Rijnsburg tijdens de zogenaamde ‘Groote Vergadering.’ (Slee 1980) Bij deze bijeenkomsten stond het Avondmaal centraal, evenals het vrije spreken of profeteren. Soms leidde dat tot niet al te geloofsopbouwende of stichtende momenten, bijvoorbeeld als studenten uit Leiden het woord namen. De omgeving van het Groote Huis, waar veel deelnemers verbleven, met zijn groene tuinen leende zich goed tot stille overpeinzing of diepzinnige gesprekken. Tijdens de Vergadering was eensgezindheid belangrijk en werden conflicten en meningsverschillen tijdelijk opgeschort of niet benoemd. Er werd ook gedoopt. De dopeling, in het wit gekleed, daalde af in een doopbad (of via een trap in de Rijnsburgse Vliet) en ging in het water op de knieën. Degene die de doop bediende duwde na het opzeggen van de doopformule het hoofd van de dopeling voorzichtig voorover onder water. Aan deze dooppraktijk hebben de collegianten de bijnaam ‘dompelaars’ te danken.

o   Liefdadigheid

De collegianten waren liefdadig ingesteld. Bij rampen en voor opvang van vluchtelingen - bijvoorbeeld Hugenoten uit Frankrijk gevlucht na het edict van Nantes - werd gul in de buidel getast. Bij de doopplechtigheden in Rijnsburg werd bijvoorbeeld geld voor de armen van het dorp ingezameld. Deze liefdadigheid ging niet uit van een officiële diaconie of armenzorg, maar werd ingegeven door de eigen initiatief en instelling.

Een uitzondering vormde het College in Groningen, waar de Doopsgezinde invloed zich meer liet gelden en dat wel diakenen kende. Maar over het algemeen was de instelling van de collegianten antiklerikaal en bleef men dus binnen de eigen kring ver van kerkelijke instituten als een diaconie en ambten. Wanneer de omstandigheden erom vroegen werd er geld ingezameld en gegeven aan hen die het nodig hadden, ongeacht of ze collegiant waren of niet. (Slee 1980)

Op verschillende plaatsen waar de collegianten zich gevestigd hadden ontstonden particuliere initiatieven met betrekking tot armen- en ouderenzorg en andere vormen van liefdadigheid. Zo stichtte in 1682 de Hoornse notaris Klaas Stapel een vrouwenhofje in zijn stad. In 1743 werd een vijftal huisjes aan de Amsterdamse Rozengracht ingericht voor het onderbrengen van behoeftige ouderen. Dit Rozenhofje werd mogelijk gemaakt door het nalatenschap van de houtkoper Jan de Jager.

In Rotterdam kwamen twee initiatieven (uit de koker van de familie De Koker) van de grond: het Kokers-Hofje en de stichting ‘Uit liefde en voorzorg.’ Ook hierbij was bij opvang geen sprake van onderscheid naar kerklidmaatschap. Ook de besturen (regenten), waar Remonstranten en Doopsgezinden deel van uit maakten, weerspiegelden dit ideaal. (Slee 1980)

De Oranje-appel in Amsterdam was een voormalige burgemeesterswoning aan de Keizersgracht die in 1675 werd gehuurd om er colleges te houden. Al snel werden delen in gereedheid gebracht om als weeshuis dienst te doen en werd het gebouw aangekocht. Dit was vooral ingegeven door een bezoek van een van de Rijnsburgers aan enkele dorpen langs de Zuiderzee.

Deze (anonieme) Rijnsburger zag hoe weeskinderen er aan hun lot werden overgelaten. Mochten deze kinderen toch in een van de door de overheden ondersteunde weeshuizen opgevangen worden, dan zouden dezen ook opgevoed worden in het Gereformeerde geloof. Iets wat door de collegianten onwenselijk werd geacht. Omdat weeshuis De Oranje-appel een particulier initiatief van individuele collegianten betrof, kon het overigens niet meteen op de goedkeuring van de beweging als geheel rekenen. (Slee 1980)

-          Gedachtegoed

Het gedachtengoed van de collegianten is niet onder een noemer te vangen. Veel ervan is terug te voeren naar de al eerder geschetste voorlopers en stromingen als remonstranten, spiritualisten, chiliasten, doopsgezinden en socinianen die convergeerden binnen de collegianten. In zijn boek ‘Prophecy and Reason’ plaatst Andrew Six de collegianten in een breder religieus kader van de tweede reformatie, waartoe hij de Nadere Reformatie, piëtisten, Quakers en puriteinen rekent. (Fix 1991)

Later zouden de ideeën van de Verlichting de overhand krijgen in het gedachtegoed van de collegianten. De invloed van de Verlichting betekende een einde aan het ‘charismatische’ karakter van de collegianten. Deze ontwikkeling wordt door mij verder geschetst in het volgende hoofdstuk. Aan de hand van een aantal kernbegrippen van de collegianten, zoals ‘innerlijk licht’ en ‘verdraagzaamheid,’ zal ik een beeld proberen te schetsen van het gedachtengoed.

o   Het innerlijk licht en profetie

Aanvankelijk was de beweging sterk door het millenniarisme beïnvloed. Het chiliastische geloof in de spoedige wederkomst van Christus betekende dat de collegianten een negatief beeld hadden van de wereld om hen heen. Ze benadrukten de corruptie van het contemporaine bestel. Het idee dat het bestel aan een grondige herziening toe was, was iets wat de collegianten erfden van de spiritualisten en wederdopers.

Omdat de zichtbare kerken net zo aangetast waren door de teloorgang van het bestel vonden spiritualisten als Sebastian Franck en Kaspar Schwenkfeld dat deze er niet meer toe deden. Hun kritiek vond weerklank bij Coornhert. De boeken van Coornhert werden door de Amsterdamse collegiant Adam Boreel gelezen, die Coornherts kritiek weer doorgaf aan zijn volgelingen die het vermengden met bestaande millenniaristische ideeën.

Voor Franck en Schwenkfeld was de ware kern van het christelijk geloof het ‘innerlijke licht.’ Dit was de directe en onbemiddelde inspiratie door de Heilige Geest. Door dit innerlijke licht wist de gelovige ook van de eigen redding. Er was niet een kerkgenootschap dat kon claimen de ware kerk te zijn. De ware kerk was onzichtbaar en bestond uit gelovigen die verspreid waren onder alle kerken. Voor wie het innerlijk licht niet had waren alle rituelen en sacramenten zinloos. Ondanks het verval van de kerken, of juist daardoor, was het nodig dat de ware gelovigen regelmatig bij elkaar kwamen.

De colleges vormden geen formele kerken, maar boden een mogelijkheid voor de gelovigen om in vrijheid uiting te geven aan het eigen geloof, zoals dit werd ingegeven door het eigen geweten. Binnen deze ‘diensten’ namen profetische uitingen een belangrijke plaats in. Deze vrije profetie verving niet de Bijbel, zoals in radicalere kringen, maar werd ingezet als een middel tot uitleg en interpretatie om de gelovige bekend te maken met Gods wil en daarnaar te leven. Meer was niet nodig. Deze praktijk van individuele geloofsexpressie vormde de basis voor de verdraagzaamheid van de collegianten en bereidde de weg naar een meer rationalistisch wereldbeeld. (Fix 1991)

o   Verdraagzaamheid

De afwijzing van kerkelijke hiërarchie, het ontbreken van een geloofsbelijdenis en de mogelijkheid voor ieder, ongeacht wie men was, om het woord te voeren in de colleges is voor een belangrijk deel terug te voeren op de idee dat de kerken van die tijd ver waren afgeweken van het apostolische ideaal. Dat er geen gezaghebbende uitspraken gedaan konden worden lag in lijn met de gedachte dat niemand, en geen enkele kerk, de volledige en onbetwistbare waarheid kon claimen.

Immers wanneer het zo zou zijn dat deze waarheid direct beschikbaar was en evident, zouden meningsverschillen ondenkbaar zijn, wat dus niet het geval is. De idee dat religieuze kennis alleen verkregen kon worden met een beroep op het individu maakte een doordenken van verdraagzaamheid, die de autonomie van ieders geweten zou handhaven, noodzakelijk. (Fix 1991)

Het opleggen van de eigen geloofsregels aan anderen is dan ook ondenkbaar. Dit moet niet uitgelegd worden als onverschilligheid of de idee dat het uiteindelijk allemaal een pot nat is. Wel moet er gestreefd worden naar eendracht en liefde. Niemand mag uitgesloten worden wanneer er sprake is van een meningsverschil over geloofszaken. Overigens werd de claim van de collegianten de enige verdraagzame club te zijn wel betwist door de Remonstranten. (Slee 1980)

-          Ontwikkelingen binnen de collegianten

De collegianten hebben nog geen twee eeuwen bestaan. Tijdens hun geschiedenis is er sprake van een toenemende invloed van de ideeën van de Verlichting. Daarmee zijn de collegianten een afspiegeling van de ontwikkelingen die in de zeventiende en de achttiende eeuw speelden. Uiteindelijk werden de idealen van de collegianten steeds meer gelijk aan die van de Verlichting en werden deze in steeds bredere kring geaccepteerd.

o   Van innerlijk licht naar het licht van de Rede

Een belangrijke beweging binnen de collegianten vond plaats tegen het einde van de zeventiende eeuw toen de ideeën van de Verlichting met zijn beroep op de Rede ook ingang vonden binnen de collegianten. In traditioneel christelijke zin heet ‘verlichting’ het moment dat de gelovige inspiratie ontvangt van de Heilige Geest, een openbaring van een goddelijke waarheid in de ziel. In de zeventiende eeuw verschuift de betekenis naar een meer seculiere invulling.

Rationalisme en spiritualisme trokken in de kringen van de collegianten gelijk op en liepen dooreen. De verschuiving naar een verlichtingsbegrip met meer nadruk op de Rede begon aanvankelijk binnen de colleges in de grote steden. Van grote invloed waren de ideeën van Galenus Abrahamsz, voorman van het college in Amsterdam, die ook al grote kritiek had op de kerken van zijn tijd, die hij afwees als corrupt. In plaats van hervorming van de kerk zag hij meer in een religieuze hervorming van de individuele gelovige. Daarmee kwam er meer nadruk te liggen op het menselijk element: het geweten als bron van religieuze verlichting. Met het afwijzen van kerkelijk gezag kwam de nadruk ook meer op de menselijke rede te liggen. (Fix 1991)

Voor de Rotterdammer Joachim Oudaan werd de Rede de belangrijkste bron van religieuze waarheid, mede omdat God de gaven van de Heilige Geest niet meer uitdeelde en dus niemand de mogelijkheid bood onfeilbare uitspraken te doen. De Rede zelf was nu een gave van God. De ideeën van Abrahamsz. en Oudaan beïnvloedden Jan Bredenburg, lid van het college te Rotterdam, die zelf van nog groter invloed zou blijken te zijn. Overigens distantieerde Oudaan zich van de ideeën van Bredenburg. (Israel 2001)

o   Jan Bredenburg

Binnen de ontwikkeling van het gedachtegoed van de collegianten mag het aandeel van Jan Bredenburg daarom niet onvermeld blijven. Ook Bredenburg geloofde in de Rede als bron van religieuze waarheid, maar in tegenstelling tot wat tot dan toe gangbaar was meende hij ook dat openbaring en rede soms tot tegenovergestelde uitkomsten konden leiden. Aanvankelijk nam hij een zeer rationalistisch standpunt in waar het ging om religieuze kennis. Alleen de Rede kon tot ware kennis van God leiden, openbaringskennis was hoogstens aanvullend.

Geloof in wonderen of op grond van openbaring konden zelfs leiden tot geloofstwijfel en atheïsme omdat daarmee het zicht op Gods hand in de natuur verduisterd werd. De ideeën van Bredenburg leidden tot heftige discussies binnen de collegianten. Om zijn opponenten tegemoet te komen zei Bredenburg dat rede en openbaring soms tegengestelde uitkomsten gaven: de een rationeel en de ander non-rationeel, maar dat deze naast elkaar konden bestaan. De gelovige kon dan voor het laatste kiezen als bron van waarheid van een hogere orde. (Fix 1991)

Bredenburg was mede beïnvloed door Spinoza – hoewel hij zich nooit spinozist noemde - en Spinoza lag gevoelig. De filosofie van René Descartes vond makkelijker ingang onder de collegianten dan het Spinozisme omdat Descartes altijd christen was gebleven. Toen Bredenburg een manuscript van Spinoza aan de gewezen remonstrantse predikant Frans Kuyper overlegde was deze over de inhoud ‘not amused,’ want er was niets van het christelijke openbaringsbegrip in terug te vinden. (Overigens was Kuyper uit de Remonstrantse Broederschap gezet vanwege sociniaanse sympathieën. (Israel 2001)) Ook de remonstrantse hoogleraar Philippus van Limborch bemoeide zich met de zaak. De inzet van de discussie was voor van Limborch het al dan niet gebruiken van de wiskundige methode. (Zilverberg 1989)

De zogenaamde ‘Bredenburger twisten’ zouden zelfs tot een schisma in Rijnsburg leiden. De strijdbijl werd pas weer begraven toen de betrokkenen rond 1700 overleden waren. De Haarlemse collegiant Coenraad van Diepenbroeck speelde bij de verzoening een grote rol. Over de strijdpunten zou voortaan niet meer gesproken worden. Dit om de harmonie binnen de gelederen te bewaren en omdat ruzies niet ‘stichtelijk’ waren gebleken. De beide Rijnsburgse colleges voegden zich weer aaneen tot een college wat tot het einde van de achttiende eeuw heeft bestaan.

o   De laatste fase

Sinds 1650 ondergingen de collegianten dus belangrijke veranderingen en verschuivingen binnen het eigen gedachtegoed. Dit was voor een groot deel het gevolg van het feit dat de collegianten zich ver van de oevers van de Rijnsburgse Vliet hadden verbreid naar de grote steden. Daar was de invloed van bijvoorbeeld het Cartesianisme en andere ideeën van de Verlichting groot. Indien de collegianten zich tot de streek rond Rijnsburg hadden beperkt zouden zij waarschijnlijk dichter bij hun spiritualistische wortels zijn gebleven. (Zilverberg 1989) Na de Bredenburger twisten hadden zowel het denken van Descartes als dat van Spinoza zich stevig binnen de colleges genesteld.

Na 1700 waren de collegianten qua groei en ontwikkeling over hun hoogtepunt heen. Na de hereniging kwamen er uit Rijnsburg verder geen schokkende ontwikkelingen meer. Toen in 1722 de oude vergaderplaats weer in gebruik werd genomen leken de laatste plooien van het vroegere conflict gladgestreken. De collegianten werden door hun medeburgers gerespecteerd om hun onbesproken levenswandel. (Slee 1980)

De andere colleges leden net als dat van Rijnsburg steeds meer een kwijnend bestaan, maar zagen hun ideeën ook meer gemeengoed worden. De Rotterdamse collegiant Elias van Nimwegen meende dat de teloorgang van de collegianten, naast natuurlijk verloop, vooral een gevolg van de toegenomen verdraagzaamheid binnen de kerkgenootschappen was. Af en toe werden er in Rijnsburg nog doopceremonies gehouden. Zo werd daar in 1760 de dichteres Aagje Deken, opgegroeid in het collegianten weeshuis De Oranje-appel, gedoopt. Na 1800 hielden de collegianten als onafhankelijke beweging op te bestaan. De overgebleven leden gingen grotendeels op in de bestaande kerken.  (Zilverberg 1989) 

-          Spinoza en de collegianten

Zoals eerder gezegd was de invloed van Spinoza groot. (Maar aanvankelijk zeker niet onomstreden of vanzelfsprekend.) De filosoof was immers enige tijd woonachtig en werkzaam in Rijnsburg (±1660-1663), waar hij zeker met collegianten in aanraking kwam. Waarschijnlijk heeft hij de echter de bijeenkomsten van de collegianten niet bezocht. Spinoza was bevriend met de collegianten Simon Joosten de Vries, Pieter Balling en Jarig Jelles. Met name de laatsten speelden een belangrijke rol bij het vertalen, en dus ook verspreiden, van de werken van Spinoza. De aantrekkingskracht van de collegianten op Spinoza moet vooral gezocht worden in het ontbreken van een duidelijk omschreven theologie. (Bunge 2012)


De beïnvloeding ging door het innige contact tussen Spinoza en zijn collegianten vrienden wellicht twee kanten op. Deze gaat terug tot de tijd dat de filosoof uit de Amsterdamse synagoge werd verbannen. Spinoza en zijn vrienden deelden regelmatig ideeën uit wanneer ze bij elkaar kwamen in de boekhandel van Riewertsz. Nadat Spinoza zich had gevestigd in Rijnsburg bleef hij met zijn Amsterdamse vrienden corresponderen. Volgens Andrew Fix zijn er in het werk van Spinoza sporen van spiritualisme te vinden. Ook het idee dat God alle concepten te boven gaat zou wijzen op de invloed van de collegianten. (Fix 1991)

Belangrijker dan de ideeën over God of andere theologische concepten kan echter vooral de invloed van de collegianten zijn geweest waar het Spinoza’s politieke ideeën betrof, met name met betrekking tot zijn ideeën over democratie. Deze zouden terug te voeren kunnen zijn tot het gelijkheidsideaal van de collegianten. (Bunge 2012)

-          Invloed en erfenis

Het was de auteurs van de werken welke ik heb geraadpleegd voor dit paper al opgevallen dat de collegianten geen grote Verlichtingsdenkers van het kaliber van een Descartes, Spinoza of Locke hebben voortgebracht. (Maar zoals eerder opgemerkt kan door zijn contacten met de collegianten er sprake zijn geweest van beïnvloeding over en weer.) Evenmin hebben zij werken gepubliceerd die tot de canon van de filosofie behoren. De collegianten waren over het algemeen goed onderlegde burgers en hun ontwikkeling lijkt vooral een afspiegeling te zijn van de ontwikkelingen die zich afspeelden tussen 1600 en 1800, de tijd van het ontstaan en tot wasdom komen van de Verlichting.

Toch heeft met name Jonathan Israel in zijn kloeke standaardwerk ‘Radical Enlightenment’ een heel hoofdstuk gewijd aan de collegianten en de Bredenburger twisten. Met name doordat radicaal rationalistische ideeën uit de kring rond Van den Enden en Spinoza collegianten als de gebroeders Balling gretig ingang vonden verdrong het cartesianisme het meer mystieke concept van het innerlijk licht. (Israel 2001)

In zijn ‘Het Licht op de Kandelaer’ probeert Balling op vernuftige wijze nog een brug te slaan tussen beide concepten, maar zijn visie blijft door en door rationeel. Het idee van het innerlijk licht kent ook zijn tegenhanger in de Quakerbeweging. Het boek van Balling werd enige tijd abusievelijk voor een Quakergeschrift aangezien. Maar over het algemeen werden de Quakers als te radicaal afgewezen door de collegianten.

Ik noemde in het begin van dit paper de collegianten ‘charismatisch.’ Dit wil echter niet zeggen dat er zondermeer parallellen te trekken zijn tussen de collegianten en de huidige charismatische beweging. De laatste is gebaseerd op de idee dat de charismata of gaven van de Geest nog steeds werkzaam zijn. De collegianten waren er juist van overtuigd dat deze met het einde van het apostolische tijdperk verdwenen waren. De overeenkomst met de collegianten moet veeleer gezocht worden in het democratische gehalte van hun vergaderingen waarbij het voor iedereen geoorloofd was om te spreken. Met dit verschil dan dat in sommige charismatische kringen dit ‘profeteren’ nogal eens het gewichtige karakter krijgt van een door Gods Geest ingeblazen openbaring waaraan niet te tornen valt.

De erfenis van de collegianten moet vooral worden gezocht in hun democratische en tolerante aard die zich, ook nadat de collegianten als onafhankelijke beweging ophield te bestaan, meeliftte met hen en wortel schoot in andere kerken die zich meer naar een vrijzinnig christendom bewogen, en in de samenleving als geheel, die zich bewoog naar een meer open, democratisch en tolerant bestel. De collegianten waren altijd meer tolerant naar gelovigen uit de andere kerken, gereformeerd of katholiek of anders, maar die tolerantie was niet altijd wederzijds. Toen deze ideeën tot gemeengoed waren geworden, of in ieder geval zich verbreid hadden tot in vele lagen van de bevolking, was er blijkbaar geen bestaansgrond meer voor een onafhankelijke beweging als de collegianten.

-          Conclusie

De collegianten vormen een bijzondere beweging in het religieuze, filosofische en maatschappelijke landschap van de zeventiende en achttiende eeuw. Als een amalgaam van invloeden uit verschillende stromingen onstaan binnen de bedding van de remonstranten wisten hun ideeën al snel velen aan te spreken binnen Doopsgezinde kring en daarbuiten. De openheid en het tolerante karakter van de collegianten zouden ook nu in het huidige gepolariseerde maatschappelijke bestel navolgenswaardig zijn.

Zou de Remonstrantse Broederschap nog bestaan indien deze de weg van de collegianten zou hebben omarmd? Misschien niet, maar gissen en speculatieve geschiedenis gaan hier te ver. Wat we nu van de collegianten kunnen leren en navolgen is het grotere democratisch gehalte van de dienst, waarin ook deelnemers zich kunnen uitspreken, een aandeel kunnen hebben in een liturgie die meer als een groot speelveld gezien kan worden waarin, op een paar spelregels na, naar hartenlust geïmproviseerd kan worden.

 

Literatuurlijst

Bunge, Wiep van, “Spinoza and the Collegiants.” Philosophia Osaka No.7 (2012): 13 – 28.

Fix, Andrew C., Prophecy and Reason. The Dutch Collegiants in the Early Enlightenment, Princeton, New Jersey: Princeton University Press, 1991

Hoenderdaal, G.J. en P.M. Luca (red.), Staat in de vrijheid. De geschiedenis van de

remonstranten, Zutphen: Walburg Pers, 1982

Israel, Jonathan I., Radical Enlightenment. Philosophy and the Making of Modernity 1650-1750, New York: Oxford University Press Inc., 2001

MacCulloch, Diarmaid, Reformation. Europe’s House Divided. 1490 – 1700, London: Penguin Books, 2004

Roep, T.B. & P. Visser, ‘Simon Eikelenberg en de Rijnsburger collegianten’, in: Doopsgezinde Bijdragen XIX (1993), 131-147.

Slee, J.C. van en S.B.J. Zilverberg, De Rijnsburger Collegianten, Houten: Hes Publishers BV, 1980

Verheus, Dr. S. L., Naarstig en vroom. Doopsgezinden in Haarlem 1530 – 1930, Haarlem: Rombach Boek en beeld, 1993

Zilverberg, S.B.J., “De plaats van het collegiantisme in de zeventiende-eeuwse kerkgeschiedenis.” De zeventiende eeuw. Jaargang 5 (1989): 113 – 118 [online tijdschrift], geraadpleegd 23 januari 2019. Beschikbaar via http://www.useit.com/alertbox/20000220.html

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Kos

  Bij het doorspitten van de doos met foto's kwam ik een reeks kiekjes tegen van mijn eerste vliegvakantie. Het was 1989 en de eerste ke...