woensdag 3 juli 2024

Katwijk, kerkgang en de duivel in een bootje


Opgegroeid in het christelijke – of moet ik zeggen ‘kerkelijke’ – Katwijk aan Zee was de kerk nooit ver weg. De Nederlands Hervormde kerk had de meeste ‘filialen’ die, verspreid over het dorp, elke zondagmorgen en avond met klokgelui de gelovigen opriepen naar de dienst te komen. Je kon altijd goed aan de kleding van de kerkgangers zien waar een ‘zware’ predikant op de kansel stond. De heren en jongens, stemmig in pak gekleed en de dames in jurk of rok en met een hoedje op, bewogen zich dan in optocht naar de betreffende kerk. Fietsen deed je immers niet op de kostelijke zondag.  Maar als het weer al te bar was ging men toch met de auto. (Die dan buiten het zicht van de kerk geparkeerd werd waarna het kerkvolk vervolgens de laatste meters te voet aflegde.) Voor wie om wat voor reden niet in de gelegenheid was naar de kerk te gaan was er de kerktelefoon. Via dit medium kon men thuis de kerkdienst live beluisteren.

Oma van der Bent
Ons gezin had de kerkgang al vroeg eraan gegeven. Ik kan mij niet herinneren ooit in mijn jeugd op zondag naar de kerk te zijn gegaan. De zondag was vooral voor bezoekjes aan de grootouders. ’s Morgens zaten we bij oma Hartevelt en ’s middag gingen we naar oma en opa Van der Bent. Op weg daarnaartoe moesten we over de Koningin Julianabrug waar we regelmatig stoeten kerkgangers tegemoet liepen. Vaak namen deze het hele trottoir in beslag en ging men ook geen duimbreed opzij. Toen een keer de stoep opgebroken was werd het belendende fietspad als voetpad gebruikt. Een van mijn tantes die hen eens per fiets naderde werd bijna de rijbaan opgeduwd. Toen ze er iets van zei werd haar toegebeten: ‘Je behoort op zondag niet te fietsen!’ Eenmaal aangekomen bij oma en opa in de Joost Banckertstraat hoorden we in het steegje (de slop) het gebulder van de kerktelefoon van de buurvrouw Luxe Lij (bijnaam van mevrouw Sip) ons al tegemoet komen. Luxe Lij plaatste de luidspreker altijd strategisch in het open raam ‘omdat iedereen de stichtelijke boodschap horen moest.’ Het volume was dusdanig groot dat de dienst meer klonk als een gezellig samenzijn van krolse walvissen.

Oma Hartevelt
Zoals ik eerder al eens vermeldde liep ons gezin de deur van de kerk niet plat en werd deze alleen bezocht voor huwelijksvoltrekkingen en uitvaarten. Door de teloorgang van de kerkgang van mijn ouders meende mijn oma Hartevelt iets aan de geestelijke opvoeding van mij en mijn zus te moeten doen. Bijvoorbeeld door, wanneer zij op visite was, voor het slapengaan even onze slaapkamers in te gaan en ‘Ik ga slapen ik ben moe’ te zingen. Zelf had ik daar niet de minste behoefte aan en zodra ik hoorde dat oma bij mijn zus was deed ik dan ook snel het licht uit en deed of ik al sliep. ‘Hm…’ klonk het dan later verontwaardigd in de deuropening. Als oma bij ons at, of wij bij haar, werd na de maaltijd – op zondag vaak zoute snijbonen met draadjesvlees of iets dergelijks – altijd de Statenbijbel erbij gepakt waarna oma met Katwijkse tongval het tekstdeel voorlas dat die morgen ook van de kansel had geklonken. Het spreekt vanzelf dat ik weinig van de archaïsche taal begreep. Om er zeker van te zijn dat we ook echt luisterden werd na afloop altijd gevraagd: ‘Wat is ’t lèste woord?’ De indruk die het Katwijkse geestelijk leven daardoor bij mij heeft achtergelaten is er een van zwaarte en somberheid. Zo kon oma Hartevelt nog wel eens huilend van zondebesef uit de kerk komen.

Eerste klas Prins Willem-Alexanderschool
Op de protestants-christelijke Prins Willem Alexanderschool werd ook ruimschoots aandacht gegeven aan bijbels onderricht. Er waren echter aspecten aan deze vorm van geloofsonderricht die mij als gevoelig kind met een rijke fantasie behoorlijk van streek konden maken en uit mijn slaap konden houden. In de gang hing bijvoorbeeld de bekende maar voor mij doodenge poster De brede en de smalle weg. Bovenmeester J.L. van Kempen – steevast gekleed in ribfluweel en met een pijp tussen de kaken geklemd – wist te vertellen dat de duivel zich voor kon doen als een engel van het licht. Ook de calvinistische leer met zijn dubbele predestinatie[1] en de aangeboren slechtheid van ieder mens (ja zelfs van baby’s), welke hij lurkend aan zijn pijp glimlachend over zijn beïnvloedbare leerlingen uitstortte, stelde mij allerminst gerust. Ik kon mij dan ook behoorlijk zorgen maken over mijn uiteindelijke lotsbestemming in het hiernamaals. Zou ik met de gouden roltrap omhoog mogen gaan? Of zou ik via een stortkoker in de eeuwige vlammenzee terechtkomen? Dan was er nog het gegeven dat bij het laatste oordeel de graven open zouden gaan en de doden herrijzen. Dat werd doodleuk tijdens een weeksluiting in de aula van de school medegedeeld. In mijn kinderlijke verbeelding zag ik de tegels van het schoolplein in beweging komen en de doden graaiend en klauwend zich een weg naar de oppervlakte zoeken. Onderwijl daalde vanuit het gespleten wolkendek een toornige Christus neer om zijn schapen van de bokken te scheiden. De duivel boezemde angst in, maar ook God was dus niet helemaal te vertrouwen.

Dat wantrouwen werd nog eens versterkt door het volgende. Als klein potje had ik grote oren en zo werd mijn aandacht eens getrokken door iets wat mijn oma Hartevelt mijn ouders vertelde. Of ik het helemaal correct herinner is de vraag, maar oké. Mijn oma had het over een overlijden van een kind van iemand die zij kende. Ik heb geen idee meer wat de relatie was. Buurvrouw, nicht, vriendin? Wat ik hoorde was dat de betreffende persoon heel erg veel van het kind moet hebben gehouden. Misschien wel té veel, dacht oma. Je mag immers niet meer van mensen houden dan van God. Omdat God een jaloerse god is zou hij gedacht hebben: ‘Ik neem jou je oogappel af.’ Zo gezegd, zo gedaan. Ik kreeg er de rillingen van. God moet je te vriend houden, maar hij kan je dus ook in zijn grilligheid zomaar of uit jaloezie voor een bus gooien. Net als in het bijbelboek Job zouden God en Satan wel eens onder een hoedje kunnen spelen.

De duivel figureerde  daardoor vaak in mijn nachtmerries. Zo is één droom in het bijzonder mij goed bijgebleven. Ik ben met mijn ouders in een donkere omgeving. Er is een kade waaraan een bootje ligt aangemeerd. Aan boord sommeert een dreigende figuur met een gehoornde helm en soort robotgezicht ons om aan boord te gaan. Het is de duivel die ons probeert te ontvoeren. Mijn ouders en ik nemen de benen, weg van de kade. Rennend belanden we in een soort trappenhuis. De duivel zit ons op de hielen en ik zie maar één manier om aan hem te ontkomen: door héél hoog te springen! Zo vlieg ik de lucht in, spartelend met mijn armen en benen, en raak met mijn hoofd een bruin tentdoek. Dat moet de hemel zijn, denk ik, terwijl ik in de verte mijn ouders de trap zie afhollen. Het was het soort droom die mij na mijn ontwaken angstig en badend in het zweet naar de slaapkamer van mijn ouders deed snellen. ‘Mam, pap! Ik droomde dat de duivel ons in een bootje probeerde te ontvoeren!’ ‘Ontvoeren in een bootje? Waar heb je het over?’ was de slaapdronken reactie.

Duivel in een bootje

Terugkijkend besef ik toen behoorlijk in een soort bubbel van kerkelijkheid en zondagsrust vertoeft te hebben. Dat kerkelijke was immers op veel plaatsen buiten Katwijk al behoorlijk aan het afkalven. Eenmaal op de middelbare school in Leiden hoorde ik dan ook vaak zeggen dat, als je in Katwijk kwam, je ook dertig jaar terug in de tijd ging. Maar ik blijf het wonderlijk vinden hoe dergelijke vroeg ingeprente indrukken je hele leven meegaan en van invloed kunnen zijn. Toen ik een aantal jaren geleden een ingeving had dat God wel eens niet zou kunnen bestaan was dat eerder een opluchting dan iets wat mij angst inboezemde. Ik kon zeggen dat ik de toornige en wispelturige god van mijn jeugd los had gelaten. Daarin herkende ik mij ook in de verzuchting van velen die hun beklemmende geloof afschudden en ontdekten dat het speelveld van de wereld groots en ruim is in tegenstelling tot de benauwde kaders waarbinnen zij zich eerder bewogen. Of nauwelijks durfden te bewegen. Het is niet dat ik met afkeer of ongenoegen op mijn Katwijkse achtergrond terugkijk. Integendeel. Het is ook geen afrekening daarmee, maar eerder een herijking en evaluatie in het licht van veranderde inzichten. De nestgeur van zeekaak en haring raak je denk ik niet kwijt. Maar dat ik, zoals een Katwijkse collega ooit suggereerde, diep in mijn hart wel weer terug zou willen verhuizen naar Katwijk klopt niet. Ik voel me immers prima thuis in het vrijzinnige Rijswijk.


[1] Het leerstuk dat God van tevoren heeft bepaald welke mensen hij zal uitverkiezen en welke hij zal verwerpen en eindigen als brandhout voor de hel.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Kos

  Bij het doorspitten van de doos met foto's kwam ik een reeks kiekjes tegen van mijn eerste vliegvakantie. Het was 1989 en de eerste ke...