vrijdag 19 juli 2024

Tegen domheid is geen kruid gewassen

Bij het opruimen van de kelder kwam ik het boek ‘Verzet en overgave’ van de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer tegen. Bonhoeffer heeft door zijn verzet tegen het Nazi-regime een onuitwisbare indruk achtergelaten. Dit verzet leidde ertoe dat hij uiteindelijk gevangen werd genomen en op 9 april 1945 alsnog op bevel van Hitler zelf geëxecuteerd. Dit was vlak voor de bevrijding van Flossenburg waar hij vastgehouden werd. Bladerend door het boek kwam ik Bonhoeffers scherpe en hoogst actuele analyse van domheid tegen. In licht van de recente ontwikkelingen rond Trump en gelijksoortige populisten een analyse om ter harte te nemen.

Zo stelt Bonhoeffer dat domheid gevaarlijker is dan slechtheid omdat je tegen de laatste je nog kunt verzetten. “Het kwaad draagt altijd de kiem van zijn eigen ondergang in zich.” Maar volgens Bonhoeffer zijn we weerloos tegen domheid. Hoeveel argumenten je ook aandraagt, het baat niets. Feiten die niet stroken met het eigen vooroordeel worden ter zijde geschoven en ongeloofwaardig gevonden. De domme mens kan zelfs kritisch en sceptisch worden. (“Ik heb zelf onderzoek gedaan.") Bonhoeffer noemt de domme mens prikkelbaar en agressief. Redelijke argumenten ketsen op hem af. In zijn analyse stelt Bonhoeffer dat het de domme mens niet zozeer aan intelligentie ontbreek (complotdenkers zijn vaak intelligent), maar dat er sprake is van een moreel tekort. Een kapot moreel kompas, zo je wil.

Domheid is niet zozeer aangeboren maar een gevolg van omstandigheden waarin de mens dom gemaakt wordt. Het is eerder een sociologisch dan een psychologisch probleem. Met name waar politieke en/of religieuze machtsontplooiing een rol speelt wordt een groot deel van de mensen met domheid geslagen. “De macht van de een vraagt om de domheid van de ander.” Volgens Bonhoeffer worden mensen door machtsontplooiing beroofd van hun innerlijke zelfstandigheid en moreel kompas en offeren ze deze op om zich te verhouden tot de wereld waarin ze zich bevinden. Al pratend met de domme mens merk je dat je niet meer met de persoon zelf te maken hebt, maar met de slogans en leugens die hem beheersen. “Hij leeft in een ban en is verblind en aangetast in zijn wezen en misbruikt.” Daardoor is de domme mens een willoos instrument, in staat om verschrikkelijke dingen te doen omdat hij niet meer in staat is het kwaad als zodanig te herkennen.

In het licht van de recente gebeurtenissen in Amerika, de persoonlijkheidscultus rond Trump en het door hem uitgebuite martelaarschap, welke inmiddels religieuze en sektarische trekken vertoont, zijn de woorden van Bonhoeffer weer razend actueel en een waarschuwing om niet opnieuw in deze valkuil te lopen. Bonhoeffer heeft immers aan den lijve ondervonden waartoe domheid gefaciliteerd door massahysterie kan leiden. 

maandag 15 juli 2024

Utopie of dystopie?

 


Soms heb ik wel eens het idee dat we ergens in de geschiedenis een verkeerde afslag hebben genomen. In 1983 hielden de broers Rudolf en Robbert Das, beiden futuroloog, in hun boek Zicht op de toekomst: de wereld 80 jaar verder de lezer een zonnig toekomstbeeld voor. Ik kan mij herinneren dat ik naar die toekomst uitkeek. Hoewel ik ook besefte dat ik dan, als ik nog in leven zou zijn, mijn achtennegentigste verjaardag zou vieren. Maar je weet maar nooit. De medische wetenschap zou dan een stuk verder zijn ontwikkeld waardoor ook het leven van de hoogbejaarde medemens wellicht een stuk minder krakkemikkig zou zijn. Schone energie en duurzame bouw en vervoer zouden zorgen voor schonere en parkachtige steden. Het fileprobleem zou een eigenaardige voetnoot uit het verleden zijn. Computers en robots zouden veel van het geestdodende, vuile en gevaarlijke werk uit onze handen nemen. Daardoor zouden mensen in de tweede helft van de eenentwintigste eeuw vooral veel vrije tijd hebben. Tijd die besteed kon worden aan sport, kunst en wetenschap. Die sport kon rustig in je blootje beoefend worden want ook preutsheid was verdwenen. Relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht zou niemand nog doen fronsen.

En ziedaar waar we nu, aan het eind van het eerste kwartaal van de eenentwintigste eeuw, zijn aanbeland. Onlangs zag ik nog een berichtje dat homoseksualiteit juist weer minder geaccepteerd wordt onder jongeren. Conservatieve en reactionaire organisaties, politici en clerici, in pak of soutane, pleiten voor een terugkeer naar traditionele normen en waarden. Decennia van emancipatie, feminisme en LHBTI-rechten worden ter discussie gesteld of zelfs al ondergraven. Er wordt openlijk geflirt met extreemrechts gedachtegoed en racistische complottheorieën tieren welig. Autoritaire leiders werpen zich op als hoeders van de moraal en worden bewonderd en bewierookt. Fascisme kleedt zich niet meer in uniform maar in maat- en mantelpak (Le Pen, Meloni) en draagt een mombakkes van fatsoen. Sommigen, zoals Poetin, hebben alle schijn inmiddels laten varen en zien de wereld weer als een groot Stratego speelbord.

Trump roept onomwonden dat hij best een dictator zou kunnen jn en een groot deel van zijn uit religieuze wappies bestaande fan base gaat daarin mee. Dit in ruil voor toegezegde cadeautjes als een verbod op abortus en beknotting van LHBTI- en vrouwenrechten, of het verwijderen van onwelgevallig lesmateriaal (evolutie, et cetera) uit de klas. Trump wordt ironisch genoeg opgehemeld als dé hoeder van het traditionele kerngezin van man, vrouw en kinderen. En dit terwijl de poesjes graaiende oud-president er op zijn zachtst gezegd een vrij losse seksuele moraal op na houdt. Werden de seksuele strapatsen van Bill Clinton eerder nog aangegrepen door religieus rechts om hem af te zetten, bij Trump is er sprake van vergeten en vergeven. God kan ook met een kromme stok een rechte slag geven. Wenkbrauwen worden niet begrijpend gefronst als zijn supporters erop gewezen worden dat hij al meerdere echtgenotes heeft versleten.

Als geslepen populist weet Trump alles in zijn voordeel te gebruiken. Of het nu een mug shot is bij zijn arrestatie of de onlangs mislukte aanslag op zijn leven. Deze heeft hem geen windeieren gelegd. De sympathie voor de getergde en rancuneuze zeventiger is, zeker in het licht van het gestuntel en gemompel van zijn tegenstander Biden, na deze aanslag met sprongen omhoog gegaan. Met groot gevoel voor theater en met gebalde vuist wist showman Trump de show te stelen. Met name zijn rol als slachtoffer speelt hij  met verve. De kans is dus zeer groot dat hij er met het presidentschap vandoor gaat. Mocht dat het geval zijn, dan zal het zeker geen normaal presidentschap worden.  Toen in 2017 Trump tot president van de VS werd gekozen zijn veel dystopische romans opnieuw in de belangstelling gekomen of verwerkt tot tv-series en films. Een dystopie is de tegenhanger van de utopie. Margaret Atwoods boek ‘Het verhaal van de dienstmaagd,’ is zo’n dystopie. In dit boek heeft een fundamentalistische sekte de Verenigde Staten overgenomen en er een theocratie gesticht naar oudtestamentisch model. Vrouwen kunnen in deze nieuwe staat – genaamd Gilead – geen bezit meer hebben en zijn totaal ondergeschikt aan de man. De dienstmaagden – herkenbaar aan hun rode jurken en witte kappen – dienen slechts één doel: kinderen baren voor de Bevelvoerders en hun onvruchtbare echtgenotes. Het boek is ook verfilmd als de beklemmende tv-serie The Handmaid’s Tale. Andere auteurs die zich aan allerlei inktzwarte toekomstscenario’s hebben gewaagd zijn bijvoorbeeld George Orwell (1984) en Aldous Huxley (Brave New World).

Toekomstverwachting in de vorm van apocalyptiek heeft ook in het christendom altijd een rol gespeeld. Neem het boek Daniël. Met zijn visoenen leest Daniël als sciencefiction. Het is geschreven in een tijd van grote onzekerheid voor het Joodse volk. Beloften van een glorieus herstel van natie en godsdienst kwamen niet uit en werden naar een verre toekomst geprojecteerd. Het idee dat alle kwaad vergolden zou worden en het Godsrijk, desnoods met geweld, gevestigd zou worden op aarde heeft velen geïnspireerd. Het is een ernstige zaak als mensen hun overspannen toekomstverwachtingen zo serieus nemen dat dingen wel móéten gebeuren in hun beleving. Zo kent de serie ‘Left Behind’ (achtergelaten) van Tim LaHaye in met name Amerika een grote populariteit. In ‘Left Behind’ (16 boeken en 4 films) worden de ware gelovigen ‘opgenomen’ in de hemel. In de chaos die daarop volgt brengt een geniaal politicus orde op zaken. De man ontpopt zich echter snel tot een dictator en blijkt het Beest uit Openbaring te zijn: de Antichrist. (Vreemd genoeg zou Trump geknipt zijn voor deze functie.) Dan volgt de ‘grote verdrukking’ welke ontaardt in de moeder aller veldslagen bij Armageddon. Wanneer alles uitzichtloos lijkt, vindt Jezus’ tweede komst plaats waarna deze zijn duizendjarig vrederijk sticht. ‘Left Behind’ is natuurlijk fictie, maar is geworteld in een bepaalde Bijbeluitleg die de visioenen van Daniël en Openbaring als een soort script van de eindtijd zien. Hele volksstammen zien daarom ‘Left Behind’ als serieuze theologie. Dankzij Trump wisten deze eindtijdgelovigen zich tot in hart van de macht te manoeuvreren. Het zal blijken of zij na een eventuele overwinning van Trump hun eindtijdagenda erdoor kunnen drukken of dat ze voor hem niet meer zijn dan nuttige idioten, handig om zijn beleid - als daar al sprake van is - uit te kunnen voeren.

De toekomst ligt niet bij voorbaat vast. Of dit nu gaat om de utopische toekomst van de gebroeders Das of de meer dystopische van Atwood en Orwell. Het is de vraag aan welke toekomst we de voorkeur geven. Het idee dat de wereld op een rampzalige climax afstevent, en dit ook MOET gebeuren, heeft velen (joods, christelijk, islamitisch) al aangezet tot geweld om dit proces te versnellen. Het is ook een devaluatie van het leven hier en nu, alsof dit slechts een pijnlijk intermezzo is tussen twee eeuwigheden. Ik wil mij niet verliezen in negativiteit en somberheid maar ben er ook niet gerust op dat er binnenkort een kentering in deze beweging naar een mistroostige toekomst komt. Misschien is het inderdaad een tijdelijke neergang in een verder omhoog gaande curve naar een zonnige toekomst en nemen we straks weer de juiste afslag daarnaartoe. Dat is geen kwestie van ‘stil maar, wacht maar,’ maar vraagt voortdurende aandacht en onderhoud om deze toekomst zeker te stellen.

woensdag 3 juli 2024

Katwijk, kerkgang en de duivel in een bootje


Opgegroeid in het christelijke – of moet ik zeggen ‘kerkelijke’ – Katwijk aan Zee was de kerk nooit ver weg. De Nederlands Hervormde kerk had de meeste ‘filialen’ die, verspreid over het dorp, elke zondagmorgen en avond met klokgelui de gelovigen opriepen naar de dienst te komen. Je kon altijd goed aan de kleding van de kerkgangers zien waar een ‘zware’ predikant op de kansel stond. De heren en jongens, stemmig in pak gekleed en de dames in jurk of rok en met een hoedje op, bewogen zich dan in optocht naar de betreffende kerk. Fietsen deed je immers niet op de kostelijke zondag.  Maar als het weer al te bar was ging men toch met de auto. (Die dan buiten het zicht van de kerk geparkeerd werd waarna het kerkvolk vervolgens de laatste meters te voet aflegde.) Voor wie om wat voor reden niet in de gelegenheid was naar de kerk te gaan was er de kerktelefoon. Via dit medium kon men thuis de kerkdienst live beluisteren.

Oma van der Bent
Ons gezin had de kerkgang al vroeg eraan gegeven. Ik kan mij niet herinneren ooit in mijn jeugd op zondag naar de kerk te zijn gegaan. De zondag was vooral voor bezoekjes aan de grootouders. ’s Morgens zaten we bij oma Hartevelt en ’s middag gingen we naar oma en opa Van der Bent. Op weg daarnaartoe moesten we over de Koningin Julianabrug waar we regelmatig stoeten kerkgangers tegemoet liepen. Vaak namen deze het hele trottoir in beslag en ging men ook geen duimbreed opzij. Toen een keer de stoep opgebroken was werd het belendende fietspad als voetpad gebruikt. Een van mijn tantes die hen eens per fiets naderde werd bijna de rijbaan opgeduwd. Toen ze er iets van zei werd haar toegebeten: ‘Je behoort op zondag niet te fietsen!’ Eenmaal aangekomen bij oma en opa in de Joost Banckertstraat hoorden we in het steegje (de slop) het gebulder van de kerktelefoon van de buurvrouw Luxe Lij (bijnaam van mevrouw Sip) ons al tegemoet komen. Luxe Lij plaatste de luidspreker altijd strategisch in het open raam ‘omdat iedereen de stichtelijke boodschap horen moest.’ Het volume was dusdanig groot dat de dienst meer klonk als een gezellig samenzijn van krolse walvissen.

Oma Hartevelt
Zoals ik eerder al eens vermeldde liep ons gezin de deur van de kerk niet plat en werd deze alleen bezocht voor huwelijksvoltrekkingen en uitvaarten. Door de teloorgang van de kerkgang van mijn ouders meende mijn oma Hartevelt iets aan de geestelijke opvoeding van mij en mijn zus te moeten doen. Bijvoorbeeld door, wanneer zij op visite was, voor het slapengaan even onze slaapkamers in te gaan en ‘Ik ga slapen ik ben moe’ te zingen. Zelf had ik daar niet de minste behoefte aan en zodra ik hoorde dat oma bij mijn zus was deed ik dan ook snel het licht uit en deed of ik al sliep. ‘Hm…’ klonk het dan later verontwaardigd in de deuropening. Als oma bij ons at, of wij bij haar, werd na de maaltijd – op zondag vaak zoute snijbonen met draadjesvlees of iets dergelijks – altijd de Statenbijbel erbij gepakt waarna oma met Katwijkse tongval het tekstdeel voorlas dat die morgen ook van de kansel had geklonken. Het spreekt vanzelf dat ik weinig van de archaïsche taal begreep. Om er zeker van te zijn dat we ook echt luisterden werd na afloop altijd gevraagd: ‘Wat is ’t lèste woord?’ De indruk die het Katwijkse geestelijk leven daardoor bij mij heeft achtergelaten is er een van zwaarte en somberheid. Zo kon oma Hartevelt nog wel eens huilend van zondebesef uit de kerk komen.

Eerste klas Prins Willem-Alexanderschool
Op de protestants-christelijke Prins Willem Alexanderschool werd ook ruimschoots aandacht gegeven aan bijbels onderricht. Er waren echter aspecten aan deze vorm van geloofsonderricht die mij als gevoelig kind met een rijke fantasie behoorlijk van streek konden maken en uit mijn slaap konden houden. In de gang hing bijvoorbeeld de bekende maar voor mij doodenge poster De brede en de smalle weg. Bovenmeester J.L. van Kempen – steevast gekleed in ribfluweel en met een pijp tussen de kaken geklemd – wist te vertellen dat de duivel zich voor kon doen als een engel van het licht. Ook de calvinistische leer met zijn dubbele predestinatie[1] en de aangeboren slechtheid van ieder mens (ja zelfs van baby’s), welke hij lurkend aan zijn pijp glimlachend over zijn beïnvloedbare leerlingen uitstortte, stelde mij allerminst gerust. Ik kon mij dan ook behoorlijk zorgen maken over mijn uiteindelijke lotsbestemming in het hiernamaals. Zou ik met de gouden roltrap omhoog mogen gaan? Of zou ik via een stortkoker in de eeuwige vlammenzee terechtkomen? Dan was er nog het gegeven dat bij het laatste oordeel de graven open zouden gaan en de doden herrijzen. Dat werd doodleuk tijdens een weeksluiting in de aula van de school medegedeeld. In mijn kinderlijke verbeelding zag ik de tegels van het schoolplein in beweging komen en de doden graaiend en klauwend zich een weg naar de oppervlakte zoeken. Onderwijl daalde vanuit het gespleten wolkendek een toornige Christus neer om zijn schapen van de bokken te scheiden. De duivel boezemde angst in, maar ook God was dus niet helemaal te vertrouwen.

Dat wantrouwen werd nog eens versterkt door het volgende. Als klein potje had ik grote oren en zo werd mijn aandacht eens getrokken door iets wat mijn oma Hartevelt mijn ouders vertelde. Of ik het helemaal correct herinner is de vraag, maar oké. Mijn oma had het over een overlijden van een kind van iemand die zij kende. Ik heb geen idee meer wat de relatie was. Buurvrouw, nicht, vriendin? Wat ik hoorde was dat de betreffende persoon heel erg veel van het kind moet hebben gehouden. Misschien wel té veel, dacht oma. Je mag immers niet meer van mensen houden dan van God. Omdat God een jaloerse god is zou hij gedacht hebben: ‘Ik neem jou je oogappel af.’ Zo gezegd, zo gedaan. Ik kreeg er de rillingen van. God moet je te vriend houden, maar hij kan je dus ook in zijn grilligheid zomaar of uit jaloezie voor een bus gooien. Net als in het bijbelboek Job zouden God en Satan wel eens onder een hoedje kunnen spelen.

De duivel figureerde  daardoor vaak in mijn nachtmerries. Zo is één droom in het bijzonder mij goed bijgebleven. Ik ben met mijn ouders in een donkere omgeving. Er is een kade waaraan een bootje ligt aangemeerd. Aan boord sommeert een dreigende figuur met een gehoornde helm en soort robotgezicht ons om aan boord te gaan. Het is de duivel die ons probeert te ontvoeren. Mijn ouders en ik nemen de benen, weg van de kade. Rennend belanden we in een soort trappenhuis. De duivel zit ons op de hielen en ik zie maar één manier om aan hem te ontkomen: door héél hoog te springen! Zo vlieg ik de lucht in, spartelend met mijn armen en benen, en raak met mijn hoofd een bruin tentdoek. Dat moet de hemel zijn, denk ik, terwijl ik in de verte mijn ouders de trap zie afhollen. Het was het soort droom die mij na mijn ontwaken angstig en badend in het zweet naar de slaapkamer van mijn ouders deed snellen. ‘Mam, pap! Ik droomde dat de duivel ons in een bootje probeerde te ontvoeren!’ ‘Ontvoeren in een bootje? Waar heb je het over?’ was de slaapdronken reactie.

Duivel in een bootje

Terugkijkend besef ik toen behoorlijk in een soort bubbel van kerkelijkheid en zondagsrust vertoeft te hebben. Dat kerkelijke was immers op veel plaatsen buiten Katwijk al behoorlijk aan het afkalven. Eenmaal op de middelbare school in Leiden hoorde ik dan ook vaak zeggen dat, als je in Katwijk kwam, je ook dertig jaar terug in de tijd ging. Maar ik blijf het wonderlijk vinden hoe dergelijke vroeg ingeprente indrukken je hele leven meegaan en van invloed kunnen zijn. Toen ik een aantal jaren geleden een ingeving had dat God wel eens niet zou kunnen bestaan was dat eerder een opluchting dan iets wat mij angst inboezemde. Ik kon zeggen dat ik de toornige en wispelturige god van mijn jeugd los had gelaten. Daarin herkende ik mij ook in de verzuchting van velen die hun beklemmende geloof afschudden en ontdekten dat het speelveld van de wereld groots en ruim is in tegenstelling tot de benauwde kaders waarbinnen zij zich eerder bewogen. Of nauwelijks durfden te bewegen. Het is niet dat ik met afkeer of ongenoegen op mijn Katwijkse achtergrond terugkijk. Integendeel. Het is ook geen afrekening daarmee, maar eerder een herijking en evaluatie in het licht van veranderde inzichten. De nestgeur van zeekaak en haring raak je denk ik niet kwijt. Maar dat ik, zoals een Katwijkse collega ooit suggereerde, diep in mijn hart wel weer terug zou willen verhuizen naar Katwijk klopt niet. Ik voel me immers prima thuis in het vrijzinnige Rijswijk.


[1] Het leerstuk dat God van tevoren heeft bepaald welke mensen hij zal uitverkiezen en welke hij zal verwerpen en eindigen als brandhout voor de hel.



Kos

  Bij het doorspitten van de doos met foto's kwam ik een reeks kiekjes tegen van mijn eerste vliegvakantie. Het was 1989 en de eerste ke...