Ach, waren alle menschen wijs
en wilden daarbij wel,
de aerd waer haer een
Paradijs! Nu isse meest een hel.
D.R.
van Camphuysen
(Te
lezen op het Spinozahuis in Rijnsburg)
Onderstaand paper heb ik geschreven als eindopdracht van het vak Remonstrantica (docent: Peter Nissen) aan het Remonstrants Seminarium.
- Inleiding
Rijnsburg staat nu vooral bekend om de bloembollen,
bloemenveilig Flora Holland en het bloemencorso. In het naburige Katwijk heeft
dit ertoe geleid dat de Rijnsburgse buren de bijnaam ‘uien’ kregen. De
geschiedenis van het dorp aan de Vliet is echter nauw verbonden met de collegianten,
een vroege vrijzinnige stroming. Een tijdje heeft Rijnsburg ook nog de beroemde
filosoof Benedictus Spinoza tot haar inwoners mogen rekenen. Het door hem
bewoonde huisje, waar hij onder meer de basis legde voor zijn hoofdwerk de
Ethica en de kost verdiende met het slijpen van lenzen, staat er nog. Dit
Spinozahuis, thans ingeklemd tussen nieuwbouw, is ook nog steeds te
bezichtigen. Spinoza had contacten met de collegianten en het is interessant om
te kijken hoe Spinoza en in bredere zin, de ideeën van de Verlichting van
invloed waren op de collegianten en hun gedachtengoed.
In de zeventiende eeuw was Rijnsburg een plaats waar
vrijzinnigen, vrijdenkers en andere dissenters een verdraagzame omgeving
vonden. Behalve de Collegiantenstraat is er nu in Rijnsburg niet veel meer
terug te vinden van de collegianten. Het Groote Huis waar zij hun colleges
hielden werd in de eerste helft van de negentiende eeuw gesloopt. Maar hun
geschiedenis, ontwikkeling, met name van hun ideeën en gedachtengoed, geven een
goed beeld van de stormachtige ontwikkelingen die in bredere zin ook van
invloed waren op het westerse wereldbeeld als geheel en de plaats van de mens
daarin.
In dit paper zal ik trachten een beschrijving te geven van
de Rijnsburger collegianten en hun achtergrond en geschiedenis, met name waar
de remonstranten een rol speelden in aanloop naar, en binnen deze beweging, en
hoe deze werd beoordeeld en ontvangen door de remonstranten. Daarnaast zal ik
een beeld schetsen van de toenemende invloed van de ideeën van de Verlichting
binnen de collegianten, en het uitdragen hiervan door de collegianten. Ook de
rol van Spinoza zal daarbij aan bod komen. Ten slotte wil ik de vraag
beantwoorden waar het gedachtegoed van de collegianten sporen heeft
achtergelaten.
- Oorsprong
De oorsprong van de Rijnsburger collegianten is terug te
voeren tot de Synode van Dordt en de gevolgen daarvan, maar de - spirituele - wortels
gaan verder terug in het verleden en er zijn meerdere lijnen aan te wijzen die leiden
naar de collegianten en hun gedachtegoed. Wat betreft dat laatste is het lastig
dit onder een noemer samen te brengen. In zijn inleiding van het boek ‘De
Rijnsburger Collegianten’ van Van der Slee stelt Zilverberg al dat onder de
collegianten zich mystici, pacifisten, rationalisten, chiliasten, cartesianen,
spinozisten en socinianen bevonden. (Zilverberg 1989) In dit hoofdstuk
bespreek ik achtereenvolgens de voorlopers, het remonstrantse begin en de
vorming van de eerste colleges.
o
Voorlopers
De voorlopers van de collegianten zijn te vinden in de
godsdienstige beroeringen die volgden op de Reformatie. De zestiende en vroege
zeventiende eeuw was een periode van gisting waarin verschillende stromingen en
bewegingen ontstonden, maar ook deze hebben hun voorlopers. Deze kunnen wat
betreft de collegianten gezocht worden binnen ontwikkelingen in de Nederlanden
en zijn terug te traceren tot de veertiende eeuw, waarvan het collegiantisme
een late uitloper is en waarin vele van deze lijnen samenkomen. Wat betreft de
Nederlandse inbedding is een van de voorlopers de Moderne Devotie (Broeders des gemenen levens) die, zoals Peter
Nissen in zijn collegereeks aantoont, ook een van de wortels is van de
Remonstranten. De Broeders des gemenen levens brachten leken en clerici bijeen
in een leven in eenvoud en devotie. (Fix 1991)
Een andere invloedrijke stroming is het Bijbels humanisme
van Erasmus. Ook deze is deels beïnvloed door de Moderne Devotie met zijn
nadruk op een hervorming van de kerk gebaseerd op de principes van eenvoud en
verdraagzaamheid. De sacramentalisten
borduurden hierop voort en verwierpen de doctrine van de transsubstantiatie als
on-Bijbels en zetten in op een meer individuele vroomheid, eenvoud en een
bagatelliseren van religieus ceremonieel. De verdraagzaamheid, eenvoud en
vroomheid van deze stromingen zouden later hun weg vinden naar de Collegianten
Naast deze inheemse stromingen ondergingen de Nederlanden
ook de invloed van de Reformatie zowel in zijn radicale als minder radicale
varianten. Het lutheranisme kreeg weinig voet aan de grond, het calvinisme
later des te meer. De laatste is ook een betrekkelijke laatkomer. Belangrijk is
aan te geven dat veel van deze nieuwkomers minder tolerant waren dan de eerdergenoemde,
zoals het Bijbels humanisme. Aanvankelijk waren het vooral de radicale
bewegingen die hier veel invloed kregen, zoals de anabaptisten, de socinianen
en de spiritualisten.
De anabaptisten
wilden terug naar de eenvoud en geestelijke zuiverheid van de tijd van de
apostelen. Zij verwierpen de kinderdoop. Het anabaptisme kende een militante
aanloop met chiliastische en millenniaristische tendensen die niet zelden
leidden tot gewelddadige pogingen het Godsrijk op aarde te vestigen. Na het
debacle van Munster streefden de anabaptisten onder invloed van Menno Simons
een strikt pacifisme na. Voor de komst van de calvinisten waren deze Menisten
of Mennonieten de meest verbreide groep in de Nederlanden.
De socinianen,
vernoemd naar Faustus en Laelius Socinus (Sozzini), verwierpen de leer van de
Drie-eenheid en de goddelijkheid van Christus. Socinianen werden zowel door de
Katholieke als de Protestantse overheden met argusogen bekeken en vonden
tijdelijk een veilig heenkomen in Polen. Met de komst van de Contrareformatie
ontvluchtten de Socinianen en masse Polen waarna ze in het relatief tolerante
Nederland terechtkwamen.
De spiritualisten
verwierpen de meeste kerkelijke instituties, sacramenten en rituelen. Zij
benadrukten dat de gelovigen zelf direct door inspiratie van de Heilige Geest
met God in contact konden komen. De weg tot God leidde allereerst naar binnen,
naar het innerlijke licht. Dit zou de gelovige volmaakte religieuze kennis
verschaffen en maakte een uiterlijke kerk overbodig. De ideeën van de
belangrijkste voormannen van de spiritualisten, Schwenckfeld en Franck, werden
onder meer door Dirk Volckertsz. Coornhert gepromoot. (Fix 1991)
o
Remonstrants begin
Het begin van de collegianten ligt niet in Rijnsburg, maar
een paar kilometer verderop in Warmond, bij Leiden. Op 14 januari 1619 had
Johannes Bogerman de remonstrantse predikanten uit de vergadering van de
Dordtse synode gezet. Tijdens de provinciale synode in Delft - in aanloop tot
de nationale synode in Dordrecht - was inmiddels de predikant van de kerk in
Warmond, Christiaan Sopingius, net als de andere remonstrantse predikanten, geschorst.
Wanneer Sopingius zich niet zou afkeren van de remonstranten zou hij definitief
uit zijn ambt worden ontzet. Dit gebeurde ook toen Sopingius in juli 2019
tijdens zijn verschijnen voor de Zuid-Hollandse synode te Leiden weigerde zijn
handtekening onder de regels van Dordt te zetten. (Slee 1980)
Vanaf Sopingius’ schorsing moest de Warmondse gemeente het
zonder predikant stellen. De classis stelde een contraremonstrant aan als
predikant. De gemeente in Warmond weigerde deze. De remonstranten was verboden
eigen diensten te houden. Na een clandestiene dienst van Leidse remonstranten
in een boomgaard werd uiteindelijk duidelijk dat er met de autoriteiten niet te
spotten viel. Bij herhaling zou de dienst door hen zeker verstoord worden. In
Warmond werd een beroep gedaan op de voormalige ouderling Gijsbert van der
Kodde. Van der Kodde stelde voor de diensten voort te zetten zonder predikant:
om te bidden, de Schrift te lezen, maar ook vrije religieuze discussies te
houden. De bijeenkomsten vonden plaats op geheime locaties, iedere eerste
zondagavond na nieuwe maan. De bijeenkomsten kregen uiteindelijk de naam
‘colleges,’ een naam die sinds de zestiende eeuw de informele bijeenkomsten van
protestanten hadden gekregen. Het doel van deze colleges was het samen lezen
uit de Bijbel en religieus onderricht. (Fix 1991)
o
Scheidende wegen voor remonstranten en
collegianten
Nadat de Remonstrantse Broederschap zich had gevormd wilde
deze de gemeente in Warmond weer binnen de gelederen krijgen. De Broederschap
benoemde dominee Hendrik van Holten als nieuwe predikant. Van Holtens
aanstelling duurde maar kort omdat Van der Kodde inmiddels ervan overtuigd was
dat een gemeenschap waarbij alle gelovigen recht van spreken hadden dichter bij
de apostolische praktijk lag. Overigens stond niet iedereen achter van Van der
Koddes houding jegens de nieuwe en weer snel vertrokken predikant. Al snel
benoemde de Broederschap dominee Wouter Cornelisz. van Waarder tot herder van
de verdeelde gemeente. Van Waarders diensten hadden enig succes want trokken
ook enigen van de collegiantengezinden. Van der Kodde bleef echter weg uit de
diensten waarin alleen de dominee mocht spreken. Zo verdiepte de kloof tussen
de remonstranten en collegianten. Van Waarder slaagde er niet in om de beide
groepen nader tot elkaar te brengen. Zijn opvolger Paschier de Fijne deed nog
wel pogingen tot verzoening door compromissen te sluiten. Diensten waarin
iedereen het woord kon doen zoals de Geest hen ingaf zouden dan naast de
traditionele diensten worden gehouden. Van der Kodde en zijn aanhang wilden
daarvan niets weten en een scheuring was onvermijdelijk. Om onder De Fijnes
lijmpogingen vandaan te komen verhuisden Van der Kodde en zijn collegianten
naar het wat verderop gelegen Rijnsburg. (Fix 1991)
o
Uitbreiding en groei
Na1640 begon de beweging ook buiten Rijsburg te groeien en
ontstond er op diverse plaatsen colleges, zoals in Rotterdam en Haarlem en
andere grote en kleine steden. De remonstrantse invloed bleef aanvankelijk
groot, zowel in ledental als in gedachtengoed. Maar de collegianten trokken al
snel mensen uit andere, radicalere, kringen zodat chiliasme, spiritualisme en
rationalisme zich vermengden met het arminianisme. De collegianten hadden met
name grote aantrekkingskracht op doopsgezinden zodat bijvoorbeeld in Haarlem
een zeer aanzienlijk deel van de collegianten uit doopsgezinden bestond. (Fix 1991) Conservatieve
groepen binnen de doopsgezinden zoals ‘De Blok’ waren fel tegen deelname van
leden uit de eigen gelederen aan de vrijspreekcollege’s. Wie dat deed hoefde
geen uitnodiging voor het Heilig Avondmaal meer te verwachten. De Waterlanders
stonden beduidend positiever tegenover de collegianten. (Verheus 1993)
-
Praktijk
Na zijn vertrek naar Rijnsburg ging Van der Kodde ook dopen
en het Avondmaal vieren. De doop werd gedaan door onderdompeling en stond open
voor iedereen, ongeacht van welke kerk men lid was. Gedoopt worden betekende
ook niet dat de dopeling lid werd van een kerk en hield ook geen veroordeling
in van de kinderdoop. Het werd meer gezien als een toetreden tot de algemene
christenheid. Een centraal element in de colleges was de vrije profetie. Net
als in de doorsnee protestantse dienst werd er gezongen en was er een Bijbellezing.
Ieder was echter vrij om deze te interpreteren ‘zoals de Geest die ingaf.’ Niemand
werd uitgesloten daarvan. Om enige orde te bewaren werd het spreken later per
toerbeurt geregeld, wat niet tot een aantasting van het recht tot spreken
leidde.
o
De Groote Vergadering
Nadat op vele plaatsen Colleges waren opgericht kwamen
Collegianten tweemaal per jaar bij elkaar in Rijnsburg tijdens de zogenaamde
‘Groote Vergadering.’ (Slee 1980)
Bij deze bijeenkomsten stond het Avondmaal centraal, evenals het vrije spreken
of profeteren. Soms leidde dat tot niet al te geloofsopbouwende of stichtende
momenten, bijvoorbeeld als studenten uit Leiden het woord namen. De omgeving
van het Groote Huis, waar veel deelnemers verbleven, met zijn groene tuinen
leende zich goed tot stille overpeinzing of diepzinnige gesprekken. Tijdens de
Vergadering was eensgezindheid belangrijk en werden conflicten en
meningsverschillen tijdelijk opgeschort of niet benoemd. Er werd ook gedoopt.
De dopeling, in het wit gekleed, daalde af in een doopbad (of via een trap in
de Rijnsburgse Vliet) en ging in het water op de knieën. Degene die de doop
bediende duwde na het opzeggen van de doopformule het hoofd van de dopeling
voorzichtig voorover onder water. Aan deze dooppraktijk hebben de collegianten
de bijnaam ‘dompelaars’ te danken.
o
Liefdadigheid
De collegianten waren liefdadig ingesteld. Bij rampen en voor
opvang van vluchtelingen - bijvoorbeeld Hugenoten uit Frankrijk gevlucht na het
edict van Nantes - werd gul in de buidel getast. Bij de doopplechtigheden in
Rijnsburg werd bijvoorbeeld geld voor de armen van het dorp ingezameld. Deze
liefdadigheid ging niet uit van een officiële diaconie of armenzorg, maar werd
ingegeven door de eigen initiatief en instelling.
Een uitzondering vormde het College in Groningen, waar de
Doopsgezinde invloed zich meer liet gelden en dat wel diakenen kende. Maar over
het algemeen was de instelling van de collegianten antiklerikaal en bleef men
dus binnen de eigen kring ver van kerkelijke instituten als een diaconie en ambten.
Wanneer de omstandigheden erom vroegen werd er geld ingezameld en gegeven aan
hen die het nodig hadden, ongeacht of ze collegiant waren of niet. (Slee 1980)
Op verschillende plaatsen waar de collegianten zich
gevestigd hadden ontstonden particuliere initiatieven met betrekking tot armen-
en ouderenzorg en andere vormen van liefdadigheid. Zo stichtte in 1682 de
Hoornse notaris Klaas Stapel een vrouwenhofje in zijn stad. In 1743 werd een
vijftal huisjes aan de Amsterdamse Rozengracht ingericht voor het onderbrengen
van behoeftige ouderen. Dit Rozenhofje werd mogelijk gemaakt door het
nalatenschap van de houtkoper Jan de Jager.
In Rotterdam kwamen twee initiatieven (uit de koker van de
familie De Koker) van de grond: het Kokers-Hofje en de stichting ‘Uit liefde en
voorzorg.’ Ook hierbij was bij opvang geen sprake van onderscheid naar
kerklidmaatschap. Ook de besturen (regenten), waar Remonstranten en
Doopsgezinden deel van uit maakten, weerspiegelden dit ideaal. (Slee 1980)
De Oranje-appel in Amsterdam was een voormalige
burgemeesterswoning aan de Keizersgracht die in 1675 werd gehuurd om er
colleges te houden. Al snel werden delen in gereedheid gebracht om als weeshuis
dienst te doen en werd het gebouw aangekocht. Dit was vooral ingegeven door een
bezoek van een van de Rijnsburgers aan enkele dorpen langs de Zuiderzee.
Deze (anonieme) Rijnsburger zag hoe weeskinderen er aan hun
lot werden overgelaten. Mochten deze kinderen toch in een van de door de
overheden ondersteunde weeshuizen opgevangen worden, dan zouden dezen ook
opgevoed worden in het Gereformeerde geloof. Iets wat door de collegianten
onwenselijk werd geacht. Omdat weeshuis De Oranje-appel een particulier
initiatief van individuele collegianten betrof, kon het overigens niet meteen
op de goedkeuring van de beweging als geheel rekenen. (Slee 1980)
-
Gedachtegoed
Het gedachtengoed van de collegianten is niet onder een
noemer te vangen. Veel ervan is terug te voeren naar de al eerder geschetste
voorlopers en stromingen als remonstranten, spiritualisten, chiliasten,
doopsgezinden en socinianen die convergeerden binnen de collegianten. In zijn
boek ‘Prophecy and Reason’ plaatst Andrew Six de collegianten in een breder
religieus kader van de tweede reformatie, waartoe hij de Nadere Reformatie,
piëtisten, Quakers en puriteinen rekent. (Fix 1991)
Later zouden de ideeën van de Verlichting de overhand
krijgen in het gedachtegoed van de collegianten. De invloed van de Verlichting
betekende een einde aan het ‘charismatische’ karakter van de collegianten. Deze
ontwikkeling wordt door mij verder geschetst in het volgende hoofdstuk. Aan de
hand van een aantal kernbegrippen van de collegianten, zoals ‘innerlijk licht’
en ‘verdraagzaamheid,’ zal ik een beeld proberen te schetsen van het
gedachtengoed.
o
Het innerlijk licht en profetie
Aanvankelijk was de beweging sterk door het millenniarisme
beïnvloed. Het chiliastische geloof in de spoedige wederkomst van Christus
betekende dat de collegianten een negatief beeld hadden van de wereld om hen
heen. Ze benadrukten de corruptie van het contemporaine bestel. Het idee dat
het bestel aan een grondige herziening toe was, was iets wat de collegianten
erfden van de spiritualisten en wederdopers.
Omdat de zichtbare kerken net zo aangetast waren door de
teloorgang van het bestel vonden spiritualisten als Sebastian Franck en Kaspar
Schwenkfeld dat deze er niet meer toe deden. Hun kritiek vond weerklank bij
Coornhert. De boeken van Coornhert werden door de Amsterdamse collegiant Adam
Boreel gelezen, die Coornherts kritiek weer doorgaf aan zijn volgelingen die
het vermengden met bestaande millenniaristische ideeën.
Voor Franck en Schwenkfeld was de ware kern van het
christelijk geloof het ‘innerlijke licht.’ Dit was de directe en onbemiddelde
inspiratie door de Heilige Geest. Door dit innerlijke licht wist de gelovige
ook van de eigen redding. Er was niet een kerkgenootschap dat kon claimen de
ware kerk te zijn. De ware kerk was onzichtbaar en bestond uit gelovigen die
verspreid waren onder alle kerken. Voor wie het innerlijk licht niet had waren
alle rituelen en sacramenten zinloos. Ondanks het verval van de kerken, of juist
daardoor, was het nodig dat de ware gelovigen regelmatig bij elkaar kwamen.
De colleges vormden geen formele kerken, maar boden een
mogelijkheid voor de gelovigen om in vrijheid uiting te geven aan het eigen
geloof, zoals dit werd ingegeven door het eigen geweten. Binnen deze ‘diensten’
namen profetische uitingen een belangrijke plaats in. Deze vrije profetie
verving niet de Bijbel, zoals in radicalere kringen, maar werd ingezet als een
middel tot uitleg en interpretatie om de gelovige bekend te maken met Gods wil
en daarnaar te leven. Meer was niet nodig. Deze praktijk van individuele
geloofsexpressie vormde de basis voor de verdraagzaamheid van de collegianten
en bereidde de weg naar een meer rationalistisch wereldbeeld. (Fix 1991)
o
Verdraagzaamheid
De afwijzing van kerkelijke hiërarchie, het ontbreken van
een geloofsbelijdenis en de mogelijkheid voor ieder, ongeacht wie men was, om
het woord te voeren in de colleges is voor een belangrijk deel terug te voeren
op de idee dat de kerken van die tijd ver waren afgeweken van het apostolische
ideaal. Dat er geen gezaghebbende uitspraken gedaan konden worden lag in lijn
met de gedachte dat niemand, en geen enkele kerk, de volledige en onbetwistbare
waarheid kon claimen.
Immers wanneer het zo zou zijn dat deze waarheid direct
beschikbaar was en evident, zouden meningsverschillen ondenkbaar zijn, wat dus
niet het geval is. De idee dat religieuze kennis alleen verkregen kon worden
met een beroep op het individu maakte een doordenken van verdraagzaamheid, die
de autonomie van ieders geweten zou handhaven, noodzakelijk. (Fix 1991)
Het opleggen van de eigen geloofsregels aan anderen is dan ook
ondenkbaar. Dit moet niet uitgelegd worden als onverschilligheid of de idee dat
het uiteindelijk allemaal een pot nat is. Wel moet er gestreefd worden naar
eendracht en liefde. Niemand mag uitgesloten worden wanneer er sprake is van een
meningsverschil over geloofszaken. Overigens werd de claim van de collegianten de
enige verdraagzame club te zijn wel betwist door de Remonstranten. (Slee 1980)
-
Ontwikkelingen binnen de collegianten
De collegianten hebben nog geen twee eeuwen bestaan.
Tijdens hun geschiedenis is er sprake van een toenemende invloed van de ideeën
van de Verlichting. Daarmee zijn de collegianten een afspiegeling van de
ontwikkelingen die in de zeventiende en de achttiende eeuw speelden.
Uiteindelijk werden de idealen van de collegianten steeds meer gelijk aan die
van de Verlichting en werden deze in steeds bredere kring geaccepteerd.
o
Van innerlijk licht naar het licht van de Rede
Een belangrijke beweging binnen de collegianten vond plaats
tegen het einde van de zeventiende eeuw toen de ideeën van de Verlichting met
zijn beroep op de Rede ook ingang vonden binnen de collegianten. In
traditioneel christelijke zin heet ‘verlichting’ het moment dat de gelovige
inspiratie ontvangt van de Heilige Geest, een openbaring van een goddelijke
waarheid in de ziel. In de zeventiende eeuw verschuift de betekenis naar een
meer seculiere invulling.
Rationalisme en spiritualisme trokken in de kringen van de
collegianten gelijk op en liepen dooreen. De verschuiving naar een
verlichtingsbegrip met meer nadruk op de Rede begon aanvankelijk binnen de
colleges in de grote steden. Van grote invloed waren de ideeën van Galenus
Abrahamsz, voorman van het college in Amsterdam, die ook al grote kritiek had
op de kerken van zijn tijd, die hij afwees als corrupt. In plaats van
hervorming van de kerk zag hij meer in een religieuze hervorming van de
individuele gelovige. Daarmee kwam er meer nadruk te liggen op het menselijk
element: het geweten als bron van religieuze verlichting. Met het afwijzen van
kerkelijk gezag kwam de nadruk ook meer op de menselijke rede te liggen. (Fix 1991)
Voor de Rotterdammer Joachim Oudaan werd de Rede de
belangrijkste bron van religieuze waarheid, mede omdat God de gaven van de
Heilige Geest niet meer uitdeelde en dus niemand de mogelijkheid bood
onfeilbare uitspraken te doen. De Rede zelf was nu een gave van God. De ideeën
van Abrahamsz. en Oudaan beïnvloedden Jan Bredenburg, lid van het college te
Rotterdam, die zelf van nog groter invloed zou blijken te zijn. Overigens
distantieerde Oudaan zich van de ideeën van Bredenburg. (Israel 2001)
o
Jan Bredenburg
Binnen de ontwikkeling van het gedachtegoed van de
collegianten mag het aandeel van Jan Bredenburg daarom niet onvermeld blijven. Ook
Bredenburg geloofde in de Rede als bron van religieuze waarheid, maar in
tegenstelling tot wat tot dan toe gangbaar was meende hij ook dat openbaring en
rede soms tot tegenovergestelde uitkomsten konden leiden. Aanvankelijk nam hij
een zeer rationalistisch standpunt in waar het ging om religieuze kennis.
Alleen de Rede kon tot ware kennis van God leiden, openbaringskennis was
hoogstens aanvullend.
Geloof in wonderen of op grond van openbaring konden zelfs
leiden tot geloofstwijfel en atheïsme omdat daarmee het zicht op Gods hand in
de natuur verduisterd werd. De ideeën van Bredenburg leidden tot heftige
discussies binnen de collegianten. Om zijn opponenten tegemoet te komen zei
Bredenburg dat rede en openbaring soms tegengestelde uitkomsten gaven: de een
rationeel en de ander non-rationeel, maar dat deze naast elkaar konden bestaan.
De gelovige kon dan voor het laatste kiezen als bron van waarheid van een
hogere orde. (Fix 1991)
Bredenburg was mede beïnvloed door Spinoza – hoewel hij
zich nooit spinozist noemde - en Spinoza lag gevoelig. De filosofie van René
Descartes vond makkelijker ingang onder de collegianten dan het Spinozisme omdat
Descartes altijd christen was gebleven. Toen Bredenburg een manuscript van
Spinoza aan de gewezen remonstrantse predikant Frans Kuyper overlegde was deze
over de inhoud ‘not amused,’ want er was niets van het christelijke
openbaringsbegrip in terug te vinden. (Overigens was Kuyper uit de
Remonstrantse Broederschap gezet vanwege sociniaanse sympathieën. (Israel 2001)) Ook de
remonstrantse hoogleraar Philippus van Limborch bemoeide zich met de zaak. De
inzet van de discussie was voor van Limborch het al dan niet gebruiken van de
wiskundige methode. (Zilverberg 1989)
De zogenaamde ‘Bredenburger twisten’ zouden zelfs tot een
schisma in Rijnsburg leiden. De strijdbijl werd pas weer begraven toen de
betrokkenen rond 1700 overleden waren. De Haarlemse collegiant Coenraad van
Diepenbroeck speelde bij de verzoening een grote rol. Over de strijdpunten zou
voortaan niet meer gesproken worden. Dit om de harmonie binnen de gelederen te
bewaren en omdat ruzies niet ‘stichtelijk’ waren gebleken. De beide Rijnsburgse
colleges voegden zich weer aaneen tot een college wat tot het einde van de
achttiende eeuw heeft bestaan.
o
De laatste fase
Sinds 1650 ondergingen de collegianten dus belangrijke
veranderingen en verschuivingen binnen het eigen gedachtegoed. Dit was voor een
groot deel het gevolg van het feit dat de collegianten zich ver van de oevers
van de Rijnsburgse Vliet hadden verbreid naar de grote steden. Daar was de
invloed van bijvoorbeeld het Cartesianisme en andere ideeën van de Verlichting
groot. Indien de collegianten zich tot de streek rond Rijnsburg hadden beperkt
zouden zij waarschijnlijk dichter bij hun spiritualistische wortels zijn
gebleven. (Zilverberg 1989) Na de Bredenburger
twisten hadden zowel het denken van Descartes als dat van Spinoza zich stevig
binnen de colleges genesteld.
Na 1700 waren de collegianten qua groei en ontwikkeling
over hun hoogtepunt heen. Na de hereniging kwamen er uit Rijnsburg verder geen
schokkende ontwikkelingen meer. Toen in 1722 de oude vergaderplaats weer in
gebruik werd genomen leken de laatste plooien van het vroegere conflict
gladgestreken. De collegianten werden door hun medeburgers gerespecteerd om hun
onbesproken levenswandel. (Slee 1980)
De andere colleges leden net als dat van Rijnsburg steeds
meer een kwijnend bestaan, maar zagen hun ideeën ook meer gemeengoed worden. De
Rotterdamse collegiant Elias van Nimwegen meende dat de teloorgang van de
collegianten, naast natuurlijk verloop, vooral een gevolg van de toegenomen
verdraagzaamheid binnen de kerkgenootschappen was. Af en toe werden er in
Rijnsburg nog doopceremonies gehouden. Zo werd daar in 1760 de dichteres Aagje
Deken, opgegroeid in het collegianten weeshuis De Oranje-appel, gedoopt. Na
1800 hielden de collegianten als onafhankelijke beweging op te bestaan. De
overgebleven leden gingen grotendeels op in de bestaande kerken. (Zilverberg
1989)
-
Spinoza en de collegianten
Zoals eerder gezegd was de invloed van Spinoza groot. (Maar
aanvankelijk zeker niet onomstreden of vanzelfsprekend.) De filosoof was immers
enige tijd woonachtig en werkzaam in Rijnsburg (±1660-1663), waar hij zeker met
collegianten in aanraking kwam. Waarschijnlijk heeft hij de echter de
bijeenkomsten van de collegianten niet bezocht. Spinoza was bevriend met de
collegianten Simon Joosten de Vries, Pieter Balling en Jarig Jelles. Met name
de laatsten speelden een belangrijke rol bij het vertalen, en dus ook
verspreiden, van de werken van Spinoza. De aantrekkingskracht van de
collegianten op Spinoza moet vooral gezocht worden in het ontbreken van een
duidelijk omschreven theologie. (Bunge 2012)
De beïnvloeding ging door het innige contact tussen Spinoza
en zijn collegianten vrienden wellicht twee kanten op. Deze gaat terug tot de
tijd dat de filosoof uit de Amsterdamse synagoge werd verbannen. Spinoza en
zijn vrienden deelden regelmatig ideeën uit wanneer ze bij elkaar kwamen in de
boekhandel van Riewertsz. Nadat Spinoza zich had gevestigd in Rijnsburg bleef
hij met zijn Amsterdamse vrienden corresponderen. Volgens Andrew Fix zijn er in
het werk van Spinoza sporen van spiritualisme te vinden. Ook het idee dat God
alle concepten te boven gaat zou wijzen op de invloed van de collegianten. (Fix 1991)
Belangrijker dan de ideeën over God of andere theologische
concepten kan echter vooral de invloed van de collegianten zijn geweest waar
het Spinoza’s politieke ideeën betrof, met name met betrekking tot zijn ideeën
over democratie. Deze zouden terug te voeren kunnen zijn tot het
gelijkheidsideaal van de collegianten. (Bunge 2012)
-
Invloed en erfenis
Het was de auteurs van de werken welke ik heb geraadpleegd
voor dit paper al opgevallen dat de collegianten geen grote Verlichtingsdenkers
van het kaliber van een Descartes, Spinoza of Locke hebben voortgebracht. (Maar
zoals eerder opgemerkt kan door zijn contacten met de collegianten er sprake
zijn geweest van beïnvloeding over en weer.) Evenmin hebben zij werken
gepubliceerd die tot de canon van de filosofie behoren. De collegianten waren
over het algemeen goed onderlegde burgers en hun ontwikkeling lijkt vooral een
afspiegeling te zijn van de ontwikkelingen die zich afspeelden tussen 1600 en
1800, de tijd van het ontstaan en tot wasdom komen van de Verlichting.
Toch heeft met name Jonathan Israel in zijn kloeke standaardwerk
‘Radical Enlightenment’ een heel hoofdstuk gewijd aan de collegianten en de
Bredenburger twisten. Met name doordat radicaal rationalistische ideeën uit de
kring rond Van den Enden en Spinoza collegianten als de gebroeders Balling
gretig ingang vonden verdrong het cartesianisme het meer mystieke concept van
het innerlijk licht. (Israel 2001)
In zijn ‘Het Licht op de Kandelaer’ probeert Balling op
vernuftige wijze nog een brug te slaan tussen beide concepten, maar zijn visie
blijft door en door rationeel. Het idee van het innerlijk licht kent ook zijn
tegenhanger in de Quakerbeweging. Het boek van Balling werd enige tijd
abusievelijk voor een Quakergeschrift aangezien. Maar over het algemeen werden
de Quakers als te radicaal afgewezen door de collegianten.
Ik noemde in het begin van dit paper de collegianten ‘charismatisch.’
Dit wil echter niet zeggen dat er zondermeer parallellen te trekken zijn tussen
de collegianten en de huidige charismatische beweging. De laatste is gebaseerd
op de idee dat de charismata of gaven van de Geest nog steeds werkzaam zijn. De
collegianten waren er juist van overtuigd dat deze met het einde van het
apostolische tijdperk verdwenen waren. De overeenkomst met de collegianten moet
veeleer gezocht worden in het democratische gehalte van hun vergaderingen
waarbij het voor iedereen geoorloofd was om te spreken. Met dit verschil dan
dat in sommige charismatische kringen dit ‘profeteren’ nogal eens het gewichtige
karakter krijgt van een door Gods Geest ingeblazen openbaring waaraan niet te
tornen valt.
De erfenis van de collegianten moet vooral worden gezocht
in hun democratische en tolerante aard die zich, ook nadat de collegianten als
onafhankelijke beweging ophield te bestaan, meeliftte met hen en wortel schoot
in andere kerken die zich meer naar een vrijzinnig christendom bewogen, en in
de samenleving als geheel, die zich bewoog naar een meer open, democratisch en
tolerant bestel. De collegianten waren altijd meer tolerant naar gelovigen uit
de andere kerken, gereformeerd of katholiek of anders, maar die tolerantie was
niet altijd wederzijds. Toen deze ideeën tot gemeengoed waren geworden, of in
ieder geval zich verbreid hadden tot in vele lagen van de bevolking, was er
blijkbaar geen bestaansgrond meer voor een onafhankelijke beweging als de
collegianten.
-
Conclusie
De collegianten vormen een bijzondere beweging in het
religieuze, filosofische en maatschappelijke landschap van de zeventiende en
achttiende eeuw. Als een amalgaam van invloeden uit verschillende stromingen
onstaan binnen de bedding van de remonstranten wisten hun ideeën al snel velen
aan te spreken binnen Doopsgezinde kring en daarbuiten. De openheid en het
tolerante karakter van de collegianten zouden ook nu in het huidige
gepolariseerde maatschappelijke bestel navolgenswaardig zijn.
Zou de Remonstrantse Broederschap nog bestaan indien deze
de weg van de collegianten zou hebben omarmd? Misschien niet, maar gissen en
speculatieve geschiedenis gaan hier te ver. Wat we nu van de collegianten
kunnen leren en navolgen is het grotere democratisch gehalte van de dienst,
waarin ook deelnemers zich kunnen uitspreken, een aandeel kunnen hebben in een
liturgie die meer als een groot speelveld gezien kan worden waarin, op een paar
spelregels na, naar hartenlust geïmproviseerd kan worden.
Literatuurlijst
Bunge, Wiep van, “Spinoza and the Collegiants.” Philosophia
Osaka No.7 (2012): 13 – 28.
Fix, Andrew C., Prophecy and Reason. The Dutch Collegiants
in the Early Enlightenment, Princeton, New Jersey: Princeton University
Press, 1991
Hoenderdaal, G.J. en P.M. Luca (red.), Staat in de vrijheid. De geschiedenis van de
remonstranten, Zutphen: Walburg Pers, 1982
Israel, Jonathan I., Radical
Enlightenment. Philosophy and the Making of Modernity 1650-1750, New York:
Oxford University Press Inc., 2001
MacCulloch, Diarmaid, Reformation.
Europe’s House Divided. 1490 – 1700, London: Penguin Books, 2004
Roep, T.B. & P. Visser,
‘Simon Eikelenberg en de Rijnsburger collegianten’, in: Doopsgezinde Bijdragen XIX (1993), 131-147.
Slee, J.C. van en S.B.J.
Zilverberg, De Rijnsburger Collegianten,
Houten: Hes Publishers BV, 1980
Verheus, Dr. S. L., Naarstig en vroom. Doopsgezinden in Haarlem
1530 – 1930, Haarlem: Rombach Boek en beeld, 1993
Zilverberg, S.B.J., “De plaats van het collegiantisme
in de zeventiende-eeuwse kerkgeschiedenis.” De
zeventiende eeuw. Jaargang 5 (1989): 113 – 118 [online tijdschrift], geraadpleegd
23 januari 2019. Beschikbaar via http://www.useit.com/alertbox/20000220.html