Als kind verslond ik al sciencefictionboeken. Sciencefiction wist mij in mijn verbeelding mee te nemen naar verre en exotische werelden bevolkt met buitenissige buitenaardse levensvormen, of naar een verre toekomst met sneller-dan-lichtruimteschepen waarmee je in een ogenblik van het ene sterrenstelsel naar de andere kon reizen. Futuristische huizen met veel glas waren standaard voorzien van robots en computers en telefoons met beeldschermen. Auto’s zouden kunnen vliegen en de wereld was over het algemeen een stuk aangenamer oord geworden. Oorlog, honger en armoede waren de wereld uit omdat er een wereldregering was die zorgde voor een permanente vrede en welvaart voor iedereen.
Opgroeiend in het post-Apollotijdperk meende ik dat het slechts een kwestie van enkele jaren zou zijn tot er ook mensen op Mars zouden landen. Rond 2000 zouden er dan toch echt mensen op de maan wonen. In de Britse sciencefictionserie Space 1999 was het al zover. Een groep maanbewoners beleefde avonturen in de ruimte nadat de maan door een ramp met radioactief afval - je moet toch ergens je troep kwijt - uit haar baan was geslingerd.
Star Trek schetste ook een optimistisch beeld van de toekomst. Iedere zondagmiddag zat ik met rode oortjes naar de avonturen van Captain Kirk en zijn logische Vulcaanse wetenschapsofficier Mr. Spock (niet te verwarren met de kinderarts Dr. Benjamin Spock) te kijken. Aan boord van de Starship Enterprise was het een al pais en vree tussen blank en zwart en voormalige en toenmalige vijanden van de VS: Japanners en Russen, gingen stoutmoedig mee op avontuur naar waar nog nooit een man (!) was geweest. Natuurlijk was er ook wel eens stront aan de knikker. Anders heb je geen spannende tv. Bij Star Trek waren het over het algemeen de onbehouwen en onbetrouwbare Klingons waar men het mee aan de stok had en zorgden voor wat knok- en schietwerk.
Regelmatig nam ik stapels sciencefictionboeken mee uit de Openbare Bibliotheek van Katwijk aan Zee. Schrijvers als Arthur C. Clarke, Isaac Asimov, Robert Heinlein en A.E. Van Vogt hoorden tot de grootheden van de SF. In Clarke’s Stad onder de sterren (The City and the Stars) bijvoorbeeld nam de schrijver mij mee naar Diaspar, de laatste stad op aarde, miljarden jaren in de toekomst. Ik heb de Nederlandse en de oorspronkelijke Engelstalige versie meerdere keren gelezen.
Veruit favoriet was Duin van Frank Herbert. Aanvankelijk had ik moeite om verder dan het eerste hoofdstuk te lezen, maar toen het verhaal mij eenmaal pakte was er geen houden meer aan en verslond ik de hele pil in no time. Duin is het relaas van de adellijke Paul Atreides die op de woestijnplaneet Arrakis of Duin terecht komt. Duin is de enige plek in de Melkweg waar de specie (spice) voorkomt, een bewustzijnsverruimende stof die de Navigators in staat stelden door de ruimte te reizen. Wie Duin beheerst, beheerst dus het heelal. Daarna móést ik ook de volgende delen lezen: Duin Messias, Kinderen van Duin, God-keizer van Duin, Ketters van Duin en Duin Kapittel.
De laatste jaren werden in het Nederlands nog maar weinig sciencefictionboeken uitgegeven. Het genre lag een beetje op zijn gat. Fantasy met zijn elfen en tovenaars deed en doet het nog wel goed. Er zijn verschillende verklaringen hiervoor. Ten eerste leek de oude sciencefiction door de tijd ingehaald. Het is ook moeilijk om een toekomstscenario te bedenken los van de context en de tijd waarin men leeft. Maar inmiddels lijkt het genre aan een comeback bezig. Denk maar aan het succes van Het Drielichamenprobleem van Cixin Liu en de boeken van Adrian Tchaikovsky.
Veel zaken zijn (nog) niet gerealiseerd, zoals een basis op de maan – in het Apollo-tijdperk een reëel toekomstscenario – en er is nog steeds geen contact gelegd met eventuele buitenaardsen. Tijdmachines zijn onmogelijk. De huidige computertechnologie met het internet en smartphones hebben daarentegen weinigen voorzien. Daardoor komt sciencefiction uit de oude doos oubollig over en blijkbaar is er nu meer een hang naar de romantiek van het sprookje, een vlucht uit onze vertechnologiseerde wereld.
Een tijdje geleden las ik ‘Filosofie van de toekomst, over nut en noodzaak van sciencefiction’ van Fred Keijzer. Net als ik was Keijzer gegrepen door de werelden die door de sciencefictionschrijvers waren bedacht: alternatieve geschiedenissen, parallelle universums en rijken op galactische schaal. Keijzer wil een lans breken voor goede SF omdat deze zich vooral bezighoudt met de vraag: ‘wat als?’ Wat als aliens hier op aarde landen? Wat als we honderden jaren oud kunnen worden? Wat als intelligente machines het stokje van ons overnemen? Wat als je woont in een wereld die door een kernoorlog is getroffen? Wat als door de opwarming van de aarde grote gebieden onbewoonbaar zijn geworden? Dit zijn filosofische vragen á la Immanuel Kant: wat kan ik weten, wat moet ik doen, wat mag ik hopen, en wat is de mens?
Meer dan de gewone literatuur kan sciencefiction een bron zijn van beelden en ideeën die ons kunnen helpen om vooruit te kijken en onszelf steeds opnieuw uit te vinden in een tijd waarin wetenschappelijke, technologische, politieke en culturele veranderingen de wereld er elke tien jaar anders uit kunnen laten zien. (Keijzer, p.66) Sciencefiction is geen waarzeggerij of profetie, maar sciencefictionschrijvers kunnen wel de vinger op de zere plek leggen en van daaruit een wat-als-scenario bedenken als bepaalde ontwikkelingen zich doorzetten.
“Het is hoog tijd dat we onze ogen openen voor de mogelijke werelden van morgen” zegt Keijzer. Sciencefiction is niet ieders cup of tea, maar kan de geest wel openen voor wat zou kunnen zijn. “Het plaatst onze dagelijksheid binnen een andere en vaak bredere horizon van mogelijkheden en gevaren.” (Keijzer, p.180) Verbeelding staat in Nederland in een kwade reuk (“verbeeld je maar niks”) maar ik wens iedereen, van schoonmaker tot beleidsmaker, veel verbeelding in de goede zin van het woord: visie en goede wil voor een betere toekomst en een menswaardig leven voor iedereen.
Voor wie meer wil lezen:
Filosofie van de toekomst, over
nut en noodzaak van sciencefiction
Auteur: Fred Keijzer
Uitgever: Lemniscaat, Uitgeverij
195 pagina's
Geen opmerkingen:
Een reactie posten