woensdag 12 november 2025

Kos

 

Bij het doorspitten van de doos met foto's kwam ik een reeks kiekjes tegen van mijn eerste vliegvakantie. Het was 1989 en de eerste keer dat ik naar Griekenland met vakantie ging. Op de foto hierboven sta ik op het balkon van de kamer van Hotel Kos, dat net buiten het centrum van de stad gelegen was en op loopafstand van de zee. Niet dat het strand daar veel voorstelde. Dit was voornamelijk een strook kiezels, hier en daar onderbroken door een lap beton die dienst deed als golfbreker. Die golfbrekers waren vooral geliefd bij zonaanbidders die daar de handdoek op uitspreidden om ongestoord te bakken.

Dat laatste was niet per se aan te bevelen aangezien wat verderop de vaarroute lag waar veel passagiersschepen en ferry's op weg naar de haven gebruik van maakten. Was er over het algemeen geen golfslag van betekenis, dan veranderde dat snel als er weer zo'n schuit net voorbij was gevaren. Zo ook die keer toen ik zag hoe een nietsvermoedende dame in bikini een flinke boeggolf over zich heen kreeg en haar spulletjes in zee zag verdwijnen.

Ik had voor mijn eerste vliegvakantie gekozen voor een christelijke jongerenreis. Het gezelschap bestond uit een kleine 20 personen. Reisleider Jan - een bekende van mij - zorgde elke avond voor een stichtelijk woord. Het hotel was voorzien van een zwembad met bar. Het verzoek was: na het toiletbezoek het wc-papier niet doorspoelen, maar in de daarvoor bestemde emmer deponeren. Samen met nog een jongen (Erwin of Edwin?) deelden Jan en ik een driepersoonskamer. De luxe spatte er niet vanaf maar het was netjes, hoewel Erwin (Edwin?) een keer een flinke kakkerlak had gevonden en zijn prooi onder Jans kussen had verstopt. Jan had die nacht niets van het insect gemerkt.

Erwin (Edwin?) bleek een kunstbeen te hebben. Dat had hij wel verteld maar het was toch een bijzondere ervaring om dit been, met de broek eromheen, rechtop naast zijn bed te zien staan. De warmte bracht voor hem nog een ander ongemak mee. Om zijn kunstbeen goed te bevestigen had hij een soort passtuk. Dat ging om de stomp voordat het kunstbeen zelf werd 'aangetrokken.' Helaas ging door de hitte de stomp zweten waardoor Erwin (Edwin?) onder het lopen scheetgeluiden maakte. Gelukkig had hij ook een stel krukken meegenomen waarmee hij zich soepel kon voortbewegen. Een kennis van hem had deze voorzien van twee brede kunststof schijven zodat de krukken bij een bezoek aan het strand niet in meteen in het zand zouden verdwijnen. Bij het eten 's avonds ging het aan, maar bij uitstapjes bleef het kunstbeen achter in de hotelkamer.

De hotelkamer met in de hoek rechts het kunstbeen met broek

Zo ook die keer dat we een bootje hadden gehuurd bij ene meneer Yannis voor een vaartochtje naar het sponzeneiland Kalymnos en naar een afgelegen strandje om te gaan snorkelen. Na op Kalymnos ons vergaapt te hebben aan de vele natuursponzen, loufahs en andere souvenirs die te koop werden aangeboden zouden we weer scheep gaan. Helaas schatte Erwin de afstand tussen de kade en de boot niet goed in waardoor hij letterlijk tussen wal en schip terecht kwam. Hij kon zich ternauwernood aan de reling vasthouden. Toen het bootje even later de haven verliet maakt het plots rechtsomkeert omdat  Erwins portefeuille nog op de bodem van de haven bleek te liggen. Al gauw had een behendige sponzenvisser de portefeuille tussen de zee-egels gevonden en aan de rechtmatige eigenaar terug gegeven.

Dit was overigens niet het enige akkefietje van de vakantie. Voor een ritje over het eiland hadden we twee jeeps gehuurd. Ik zou een van de vehikels besturen. Omdat ik geen ervaring had met autorijden in Griekenland deed ik het voorzichtig aan, maar de bestuurder van de andere jeep, een blond alfamannetje, gaf vol gas en verdween al snel in de verte. Maar even later passeerden we dezelfde jeep, half in greppel liggend die de rotswand van de weg scheidde, met de passagiers hevig geschrokken en wat bleekjes ernaast.

Alfamannetje bleek achteraf te snel op een haarspeldbocht af gereden te zijn. De keuze was: óf met z'n allen de afgrond in óf tegen de rots. In 'a split second' koos Alfamantje voor het laatste waardoor hij er slechts met een gebroken arm vanaf kwam - en de rest van de vakantie niet mocht zwemmen - en de anderen met de schrik. Het had dus veel slechter af kunnen lopen. We zetten de Jeep weer rechtop en deze bleek gelukkig weinig schade te hebben en nog te kunnen rijden.

Op het Asklepion
Nu had een van de betrokken dames later die dag in paniek haar moeder gebeld die vervolgens de reisorganisatie had gebeld met het verhaal dat iedereen zwaargewond in het ziekenhuis lag. Ik was nog even op de hotelkamer toen de telefoon ging. Ik nam op. 'Met Jan, mag ik Jan spreken? Wat is er allemaal aan de hand?' klonk de verontruste stem van de directeur van de reisorganisatie. 'Die is niet op de kamer,' zei ik. Daarop deed ik verslag van wat er was gebeurd en verzekerde hem dat we zeker niet zwaargewond in het ziekenhuis lagen.

Omdat het eiland Patmos - bekend van de Openbaring (Apocalyps) van Johannes - relatief dichtbij was deden we ook dit aan door er met de draagvleugelboot naartoe te varen. Reisleider Jan bleek weinig met Grieks-orthodoxe religieuze kunst te hebben en vond het allemaal maar poppenkast. Vóór het bezoek aan de grot waar Johannes zijn visioenen zou hebben gehad, drukte onze gids ons op het hart met gepaste eerbied en bedekkende kleren het heiligdom te betreden om vervolgens binnen door de dienstdoende priester op haar ongepaste 'pantelóni' gewezen te worden. De volgende keer zou ze toch iets anders dan een legging moeten dragen.

Bij de draagvleugelboot 
De rest van de vakantie gebeurde er weinig opmerkelijks. Het bleef allemaal heel braaf. We genoten van zon en zee, maakten uitstapjes naar oudheden als het Asklepion, bekeken de Romeinse ruïnes en het kruisvaarderskasteel aan de haven, kochten ansichten, huurden fietsen en gingen zwemmen en zonnebaden bij Paradise Beach - waar in het restaurant de toiletten verstopt waren en een uur in de wind stonken - en bezochten schilderachtige stadjes als Kefalos. De Griekse keuken lieten we ons goed smaken. Zo leerde ik die weken ook om de smaak van olijven te waarderen. Uiteindelijk keerde ons gezelschap met volgeschoten fotorolletjes en hoofden vol indrukken na twee weken Kos weer terug in Nederland.
Bij Paradise Beach



zondag 9 november 2025

Geniet ervan!

Zondag 9 november mocht ik weer voorgaan bij de Remonstranten in Den Haag. Voor die gelegenheid had ik onder andere een tekst uit het boek Prediker (hoofdstuk 9 vers 7 tot en met 12) gekozen, bekend van het 'IJdelheid der ijdelheden.' In deze perikoop is  te lezen: 'Geniet op alle dagen van je leven.' Alles mag dan ijdelheid zijn, er zijn ook momenten om te genieten. De tekst hieronder is een iets ingekorte versie van mijn overdenking.

Ik moet bij het lezen van het bijbelboek Prediker vaak denken aan iets dat zich voordeed tijdens mijn opleiding. Voor het vak Wijsheidsliteratuur bleek het nog even duurde voordat het lesboek bij Prediker beschikbaar zou zijn. Noodgedwongen zou dus Hooglied vóór Prediker worden behandeld. Heel jammer, zei de docent. Gaan we eerst de lofzang op de liefde bestuderen om daarna in mineur te eindigen omdat alles ijdelheid blijkt te zijn.

De zachte wind van de melancholie waait je inderdaad tegemoet als je de verzuchtingen van Prediker leest. Alles is lucht en leegte. Om moe van te worden. Prediker – in het Hebreeuws Kohelet (verzamelaar, bijeenroeper) – lijkt geen lachebekje. Wie er achter deze naam ook schuilgaat is ook niet bekend. Hij zegt dat hij koning is te Jeruzalem. Dan valt al snel de naam Salomo, als archetype van de wijze vorst.

Maar vermoedelijk moeten we de schrijver of schrijvers ergens traceren in de Hellenistische tijd, de periode voorafgaand aan het Nieuwe Testament, waarin de invloed van de Griekse cultuur dominant is. Door zijn geschrift toe te schrijven aan Salomo lijkt dit garant te staan voor oude wortels en dus beproefde diepzinnigheid. Van nieuwlichterij en originaliteit moest men niet veel weten.

Prediker denkt diep na over de zaken. Hij lijkt een lang leven erop te hebben zitten. Niets dat hem nog verrast. Komt iemand met iets nieuws aanzetten dan heeft hij het allemaal al een keer gezien. Er is niets nieuws onder de zon. Het is een en al herhaling ad nauseam. Nu moeten we echter niet denken dat Prediker alleen maar een treurzang is en de schrijver een somberman. Zijn betoog lijkt vooral een reactie op bepaalde ideeën in het jodendom van zijn tijd. Met name het idee van ‘wie goed doet, goed ontmoet’ moet het ontgelden.

Prediker schetst niet zozeer de  metafysische vluchtigheid van het menselijk bestaan, maar de onberekenbare hoedanigheid van het leven waarin het kwaad dus vaak niet vergolden wordt en het goede niet zondermeer het goede voortbrengt. Het lijkt een beetje op het Boeddhistische concept van dukha.

Dit wordt vaak vertaald met ‘lijden’ maar het lijkt meer op de vaststelling dat het leven fundamenteel onbevredigend, frustrerend is. Als zand dat in de raderen van een geoliede machine wordt gestrooid. Het is echter niet pessimistisch bedoelt maar een realistische erkenning dat uitdagingen en moeilijkheden deel zijn van het menselijk bestaan.

Prediker lijkt geen boeddhistisch olifantenpaadje naar het Nirwana te bieden. Hij ziet wel dat in alle moeite het leven ook zijn korte momenten van vreugde kent waarvan genoten mag worden. Geen wereldverzaking en ascetisme maar omarmen wat is. Carpe diem. Het leven gaat in een zucht voorbij, dus laat het leven goed zijn.

Ondanks dat alles vluchtig is en het leven soms absurd (het woord in het Hebreeuws dat hier wordt gebruikt is ‘hevel’, letterlijk: een briesje wind) mag het leven nog steeds worden ervaren als zinvol. Het krijgt zin door het beamen van het leven zélf. Hoe? Door te eten en te drinken in goed gezelschap en te genieten van de man of vrouw met wie je je leven deelt. (Alhoewel hij ook een keer sneert dat hij nog nooit een wijze vrouw is tegengekomen.)

Het advies is deze goede zaken niet te negeren, maar zulke momenten te omarmen wanneer die zich aandienen. Immers, de tijd dat je er niet meer toe in staat bent komt vlugger dan je denkt. Het omarmen van de kwetsbaarheid, onzekerheden en spanningen in het leven brengt de mogelijkheid van echte vreugde met zich mee. Juist omdat het leven een uiterste houdbaarheidsdatum heeft.

We kunnen natuurlijk het hoofd laten hangen en wachten tot ons slotakkoord heeft geklonken. Dat is niet de boodschap van Prediker. Het is juist het besef van de eigen sterfelijkheid dat we niet zomaar opgeven maar intenser gaan leven. In een van haar laatste interviews zegt de onlangs overleden Britse actrice Patricia Routlede (bekend van haar rol als Hyacinth Bucket in Keeping Up Appearances) dat ouder worden niet het slotstuk is.

“Het kan het meest prachtige hoofdstuk zijn—als je jezelf toestaat weer te bloeien. Laat de komende jaren je schatjaren zijn. Je hoeft niet beroemd te zijn. Je hoeft niet perfect te zijn. Je hoeft alleen maar volledig aanwezig te zijn—voor het leven dat nog steeds van jou is.”

Prediker houdt zich niet bezig met speculaties over wat er na de dood komt. Voor Prediker is alles uit stof ontstaan en zal alles uiteindelijk weer tot stof terugkeren. Einde verhaal. Levend-zijn geniet de voorkeur. Daarmee schetst prediker een vrij conservatief joods beeld dat ingaat tegen andere, latere, ideeën binnen het jodendom, zoals die in apocalyptische boeken als Daniël worden vertolkt.

Daarin spelen ook de vragen als: hoe komt het dat de rechtvaardigen zo unfair worden behandeld en goede daden niet beloond? Het antwoord van de apocalyptiek is dat de uiteindelijke beloning en bestraffing geprojecteerd zijn naar een verre toekomst of het hiernamaals. Even doorbijten dus nog. Uiteindelijk komt boontje om zijn loontje en krijgt de rechtvaardige zijn gelijk.

Volgens de Belgische psychiater Manu Keirse bagatelliseren we de dood en devalueren we het leven door te speculeren over een hiernamaals, het idee dat er hierna iets beters komt. Of het nu zingende engelenkoren zijn, eeuwige picknicks, rijstepap eten van gouden bordjes of 72 maagden die je op je wenken bedienen. Veel van deze voorstellingen zijn voor mij ook helemaal niet aantrekkelijk.

Je kunt je zo voorstellen dat zelfs in je ideale paradijs na een paar duizend jaar de verveling toeslaat. Tenzij je een soort vergeetachtigheid inbouwt waardoor alles als nieuw blijft. Keirse citeert kardinaal Jozef de Kesel die deze hemelfantasieën als een excuus voor zelfmoordterroristen ziet om zichzelf op te blazen. Liever ziet Keirse dat we onze aandacht verleggen van een hiernámaals naar het hiernúmaals.

Maar dat het met de dood allemaal ophoudt is voor velen dus, om meerdere redenen, onverteerbaar. Dat is ook wel begrijpelijk. De dood is de ongewenste bezoeker die eenmaal aan onze deur zal staan en dan zegt: je mag mee. We doen er van alles aan om de dood op aftand te houden. Met enig succes, want inmiddels is de gemiddelde leeftijd decennia hoger dan in de tijd van Prediker toen het leven van de gemiddelde mens nog beroerd, wreed en kort was.

Binnen de stroming van het transhumanisme leeft zelfs de idee dat de mens door genetische manipulatie en vergaande integratie van computertechnologie in het menselijk lichaam, ouderdom en ziekte op afstand kan houden. Zo zou het mogelijk moeten zijn de onze leeftijd verder op te rekken tot 150 jaar of meer. Daar zit uiteraard een kostenplaatje aan vast. Techmiljardairs als Peter Thiel (oprichter van PayPal) en Elon Musk koketteren openlijk met deze ideeën en pompen veel geld in onderzoek ernaar.

Thiel en Musk zijn trouwens ook een groot fan van Tolkiens In de ban van de Ring. Wat ze echter niet lijken te begrijpen is dat de Ring-trilogie vooral gaat over de noodzakelijkheid van de dood en de corrumperende invloed van macht. Tolkien laat in de trilogie zien dat het juist de mensen zijn die in hun streven naar onbeperkte macht en eeuwig leven daar gevoelig voor zijn.

Het zijn niet de stoere ridders, heldhaftige krijgers en machtige tovenaars die de helden zijn, maar de kleine, weinig ambitieuze Hobbits. Zij willen in alle rust hun tuintje aanharken en hun pijpje roken bij de haard en blijken daardoor veel minder gevoelig voor de verlokkingen van eeuwig leven en macht. Ironisch genoeg wordt in In de ban van de Ring de dood zelfs het geschenk van de mens genoemd. Iets wat Thiel en Musk, geobsedeerd als zij zijn door macht, blijkbaar gemist hebben.

In de mythe van Gilgamesj lezen we ook dat onsterfelijkheid niet tot de menselijke conditie hoort. Zodra de held het kruid dat onsterfelijk maakt in handen heeft wordt dit in een onbewaakt ogenblik hem afhandig gemaakt. Er schuilt zelfs gevaar in onsterfelijkheid. Een wereld met onsterfelijken stagneert. Het is de eindigheid van het leven dat het de moeite waard maakt. De eindigheid van het leven opent zowel een sfeer van noodzaak als van vrijheid.

Het staan in deze vrijheid is waardevol in zichzelf en voor zichzelf. De opdracht is dus: sta in de vrijheid. Het besef van het einde verbindt je met waar het in het leven om gaat. Als je bent doordrongen van de eindigheid van het bestaan weet je dat je die moet aangrijpen om mens te zijn. Daarbinnen is ruimte voor zelfbeschikking en ontplooiing. Deze zijn niet los te zien van de verbinding met anderen.

Vrijheid is geen vrijbrief om maar te doen wat je wil, maar wordt beperkt door anderen. Onze vrijheid is onlosmakelijk verboden met onze waardigheid en onze zorg voor elkaar. Ons idee van een zelf is niet iets dat in een vacuüm, in een aparte wereld, zelfstandig kan bestaan.

Ons zelf is iets wat ingebed is in een web van relaties. Dat geldt niet alleen voor ons mensen onderling, maar voor de natuur en de wereld als geheel. We zijn er niet los van te zien. Autonomie is geen autarkie in de zin van zelfvoorzienend-zijn. Om te floreren hebben we elkaar nodig.

Prediker adviseert zijn lezers te genieten van zaken als eten en drinken, maar stelt ook grenzen aan het genot. Het is dus niet van: lang leve de lol! Een wijze beteugelt zichzelf door op gepaste tijden naar een feest te gaan en drinkt zich geen stuk in de kraag. Met het 'Heb je naaste lief als jezelf' trek je een grens om je eigen vrijheid zodat deze geen vrijbrief wordt om de ander te belemmeren in het uitoefenen van haar of zijn vrijheid. Maar kijk ook naar elkaar om zonder elkaar de maat te meten.

Het leven mag gevierd worden. Genieten kan en mag, ook van de kleine dingen. Dat vraagt ook een manier van kijken die openheid en aandacht vereisen. Geniet van eten en drinken, van de wind in je haar en het zonlicht op je gezicht. ‘Wat een weldaad voor de ogen om de zon te zien’ zegt Prediker immers. Maar smeer je wel in, zouden we nu eraan toevoegen.

Leef het leven. Geniet van de sterrenhemel. Van het wisselen van de seizoenen. Lees goede boeken en bezoek theater en bioscoop. Geniet waar en wanneer mogelijk. Ontzeg je de mooie dingen niet waarvan je later moet zeggen: had ik het maar gedaan. Mocht dat toch zo zijn, wees dan ook mild voor jezelf en blijf niet hangen in verwijt en probeer de fouten te herstellen. Wie kan immers terugkijkend zeggen hoe het anders was gegaan?

Bij de voorbereiding heb ik als bronnen o.a. gebruikt:

Hägglund, M. (2019) This Life. Why Mortality Makes Us Free. London: Profile Books Ltd.

Keirse, M. (2023) Anders leven. Pleidooi voor een humanere en meer verbonden samenleving. Tielt: Uitgeverij Lannoo nv.

Linden, N ter. (2016) En dan nog dit. Wandelen met God. Amsterdam: Nico ter Linden/Uitgevrij Balans.


Kos

  Bij het doorspitten van de doos met foto's kwam ik een reeks kiekjes tegen van mijn eerste vliegvakantie. Het was 1989 en de eerste ke...